donderdag 6 mei 2010

Hoe gadgets leiden tot evolutionaire debilisering.

Afgelopen weekend was er even een heel erg moeilijk moment voor me, toen mijn iPhone, na wèl ruim 3 maanden trouwe dienst, overleed aan wat op internetfora wordt omschreven als ‘White Screen Death’. Zoals gebruikelijk in rouwprocessen heb ik het eerst braaf ontkend en het internet afgestruind op zoek naar een methode om het ‘trouwe’ apparaatje te reanimeren, echter niets mocht nog baten. . . Langzamerhand drong de catastrofe zich in haar volle omvang aan me op: mijn ‘extended mind’ was niet meer.

‘Tjonge’, zult u zeggen ‘wat een dramatische woorden. . .’, en dan kan ik niet anders dan dat volledig beamen. Zo gek, uniek en/of overdreven was mijn gemoedstoestand overigens helemaal niet. De aardige en begripvolle meneer in de telefoonwinkel die mijn iPhone ter reparatie aannam, wist me te vertellen dat met enige regelmaat klanten met soortgelijke problemen zich melden, en dan weigeren om de iPhone ter reparatie op te laten sturen, ‘omdat ze niet (meer) zonder kunnen’. Gelukkig, zo afhankelijk ben ik nog niet geworden. Met mijn aloude Moleskine schriftje en een potlood had ik al snel o.a. mijn To Do lijstje en agenda weer up-to-date, gelukkig bleek mijn gewone ‘mind’ nog redelijk naar behoren te functioneren. Maar ik was wel aan het denken gezet. Hoe kan het zijn dat we zo afhankelijk worden van apparaatjes die bedoeld zijn om ons leven makkelijker maken? En dan moeten we niet alleen denken aan de iPhone, met alle beschikbare Apps, Blackberries, etc. Maar denk ook aan TomToms, voorgeprogrammeerde ovens, koffiezet apparaten etc., etc..

Ik weet nog dat ik vroeger alle belangrijke telefoonnummers, verjaardagen, jubilea e.d. ‘gewoon’ uit het hoofd kende; als iets echt belangrijk was, dan zorgde je er wel voor dat je het niet vergat. Maar ik betrap me er steeds vaker op dat ik geen energie meer in dat soort dingen steek, omdat daar apparaatjes voor zijn die dat minstens even goed doen, zodat ik die energie anders, maar vooral ook beter kan aanwenden. Dat leidt er toe dat je dan uiteindelijk het onthouden of het zelf kunnen volledig verleerd. Wie zet er niet uit gewoonte de TomTom in de auto altijd aan? En als je dan een keertje, vooral tijdens een lange rit, het apparaatje niet gebruikt je vervolgens je afslag (bijna) mist omdat er niet tegen je gezegd werd dat je de afslag moet nemen? Dit soort verschijnselen, het verleren/vergeten van vaardigheden die makkelijker door apparaten uitgevoerd kunnen worden, leidt uiteindelijk tot debilisering. Volgens de Dikke van Dale is daar sprake van als iemand verstandelijk gehandicapt wordt in een mate die zelfstandig functioneren problematisch maakt. Als we onze vaardigheden door een grote mate van vertrouwen op handige, ‘convenience’-gerelateerde gadgets, langzaam verliezen is de vraag of we nog wel zelfstandig kunnen functioneren als die gadgets minder betrouwbaar blijken te zijn. Dat geeft te denken. . . Als je dan in navolging van, onder andere, de evolutiebioloog Dawkins aanneemt dat vaardigheden het gevolg zijn van evolutie op cultureel niveau ontstaat een interessant perspectief. Evolutie is, heel simpel gesteld, een proces waarbinnen natuurlijke selectie een belangrijke rol speelt.

Toevallige genetische mutaties die hun drager in staat stellen succesvol(ler) te overleven zullen zich definitief nestelen in de genen. Gekoppeld aan de idee dat het organisme zijn energie maar een keer kan gebruiken zal het in principe bij voorkeur geen energie steken in (het ontwikkelen van) die zaken die niet bijdragen aan een succesvoller overleven van het organisme. Binnen de cultuur is niet het gen de drager van erfelijke informatie maar het ‘mem’ zoals Dawkins dat noemt. De werkwijze is echter hetzelfde. Een keer dat een mem (een zichzelf vermenigvuldigende mentale constructie, die als het ware van brein naar brein springt, als drager van bepaalde vaardigheidsinformatie) verdwenen is, omdat het niet meer bijdroeg aan een succesvoller overleven, is het ook definitief weg. Dan kan het hooguit via toevallige mutaties (ontdekkingen) later weer terugkomen, maar dan zal eerst weer moeten blijken dat het bijdraagt aan een succesvoller overleven, anders zal de drager van het mem z’n kostbare energie er niet aan verspillen.

Dit alles betekent dat we langzaamaan een gedeelte van onze overlevingsvaardigheden buiten ‘skin & skull’ (zoals Clark & Chalmers dat zo mooi formuleren) aan het plaatsen zijn en wel in onze gadgets. De desbetreffende vaardigheidsmemen zullen dan verdwijnen. Dat impliceert dan weer dat het voor ons, als we onverwacht zonder onze gadgets zouden komen te zitten, problematisch wordt om zelfstandig te kunnen functioneren. De zin ‘ik kan absoluut niet zonder mijn iPhone’, is daar de bevestiging van. Aangenomen dat de convenience-gadgets menselijke vaardigheden representeren, doemt dan ook de vraag op of, als de vaardigheidsmemen verdwenen zijn we dan uiteindelijk nog wel in staat zullen zijn die gadgets te bouwen. Op dat moment is dan een vaardigheid volledig weg geëvolueerd. Zo bezien, lijkt het steeds meer vertrouwen op technologieën buiten ‘skin & skull’ een ‘gevaarlijke weg’.
Aan de andere kant is het zo dat het gebruik maken van de gadgets een bewuste keuze is, en ongetwijfeld zullen we, als ze er niet meer zijn, ons ook weer wel redden, maar we zullen dan een hoop dingen die nodig zijn voor zelfstandig functioneren weer opnieuw uit moeten vinden. En soms lijkt het er ook wel op of we dat helemaal niet willen. Want het opvallende is dat we de energie die vrijgemaakt wordt door het gebruik van gadgets voor het overgrote deel in escapistisch gedrag wordt gestoken. We lezen een tijdschrift, of een roman of we hangen voor de buis voor de zoveelste comedy, reality- of talkshow, we kunnen lekker ronddolen op een of andere fair, naar een of ander pretpark, of ons anderszins onledig houden. Of, om het in de werksfeer te houden, hoeveel van ons vragen zich na weer een (ogenschijnlijk) nutteloze vergadering waarom we daar eigenlijk zaten? Het percentage van de beschikbaar gekomen tijd dat we besteden aan reflectie, of het eventueel verder verbeteren van de wereld, om het gelijk maar heel groot te maken, is schrikbarend klein.

Kennelijk is er een krachtig mem onder de mensen dat ons naar een wereld toe laat werken waarin we er naar streven om zoveel mogelijk basale vaardigheden door technologische gadgets uit te laten voeren. De tijd/energie die daardoor beschikbaar komt, besteden we dan het liefst aan escapisme. Daar over doordenkend, kan de conclusie bijna niet anders zijn dan dat de mens bij voorkeur zich niet met taken en/of verantwoordelijkheden bezig houdt, maar het liefst een luchtige, oppervlakkige niet-betrokken invulling van het leven zoekt. Deze toestand wordt dan ook nog eens versterkt door een overheid die voortdurend bezig is haar bemoeienis steeds verder uit te breiden, via een stortvloed aan regeltjes, registraties, etc. Dat we de mens dit voetstoots accepteert, leidt er weer toe dat we ook waar het gaat om maatschappelijk gedrag, er de voorkeur aangeven om niet zelf te denken, maar ons volgens een van buitenaf opgelegde set aan regels te handelen. En als er dan ergens (nog) geen regels voor zijn, of zelfs als we ons even zonder toezicht wanen (denk ook maar eens aan alle videocamera’s in de openbare ruimte, en het bewaren van data- en betalingsverkeer), is de verleiding wel heel groot om ons abnormaal, normloos te gaan gedragen. Met behulp Marx’ gedachtegoed kunnen deze fenomenen worden toegeschreven aan vervreemding. Door steeds verdergaande arbeidsspecialisatie en scheiding van arbeid en bezit is de mens vervreemd van het product van zijn arbeid, van zijn arbeid, van zijn medemens en uiteindelijk ook van zichzelf. Aan de ene kant is de materiële welvaart van de mens de afgelopen anderhalve eeuw enorm toegenomen, terwijl aan de andere kant diezelfde mens enorm vervreemd is. Anders gezegd, we zijn ons niet meer bewust van onze intrinsieke motivatie, onze èchte drijfveren.
De mensheid streeft er kennelijk naar om o.a. door gebruik te maken van technologische mogelijkheden een steeds makkelijker en oppervlakkiger leven te leiden.

Dat is kennelijk de weg van de evolutie der memen en derhalve onvermijdelijk. Of zouden we ons hier tegen moeten verzetten en een jaarlijkse wereldwijde gadget- en convenience-loze week uitroepen? Desnoods beginnen we met een gadgetloze dag, om te wennen, en om te zien of het ons wel lukt om zelfstandig te functioneren. . . Dat zou dan, om te beginnen, weer heel goed passen in de schier eindeloze rij voorschriften, die natuurlijk door middel van toezicht gehandhaafd moeten worden (sic). Tegelijkertijd stelt zo’n week ons perfect in staat om onze vaardigheden om zelfstandig te functioneren te onderhouden, en wellicht dringt het op termijn zelfs de vervreemding terug, en is het nog niet te laat om de hiervoor geschetste culturele evolutie te keren.

Geen opmerkingen: