woensdag 2 juni 2010

Voetbal is een dure hobby. . .

Het zal u niet ontgaan zijn dat een aantal Nederlandse betaald voetbal organisaties in de financiële probleem zone zijn beland. Een fenomeen dat zich elk jaar in de nadagen van de competitie lijkt te herhalen. Dit jaar ging het om BV Veendam en MVV en RKC en Willem II. Dat de problematiek van deze clubs zich niet beperkt tot de financiën wordt al snel duidelijk als de competitie standen onder ogenschouw worden genomen. Willem II en RKC bezetten de (voor-)laatste plaats in de eredivisie, en MVV en Veendam zijn schamele middenmoters in de jupiler league, voorwaar niet echt sportieve prestaties die er werkelijk toe doen. . . Hoe verbazingwekkend is het dan dat telkenmale toch weer gemeentebesturen bereid zijn ‘hun’ club te redden middels een financiële impuls die meestal geconstrueerd wordt rondom de eigendom of de huur van het stadion. Dit artikel probeert een antwoord te vinden op de vraag of het vanuit maatschappelijk perspectief bezien inderdaad een te rechtvaardigen beslissing van het gemeentebestuur is om zo’n noodlijdende marginale club te redden. Als inwoner van Tilburg gaat de casus Willem II mij het meest aan het hart, en ik zal die dan ook als voorbeeld gebruiken, maar de gevolgde redenering gaat, mutatis mutandis, onverkort op voor alle gevallen. Hierna zal ik eerst de argumenten van de gemeente onder de loep nemen, om dan in te gaan op de juistheid van de beslissing.

Voor alle duidelijkheid; het gaat om een bedrag van €2,4 miljoen, dat gerealiseerd wordt door de huur voor het stadion te verlagen met €400.000 per jaar, met terugwerkende kracht tot 2004. De eerste tranche van €600.000,- is inmiddels door de gemeente uitgekeerd aan Willem II. Overigens zal het de lezer niet ontgaan zijn dat de €2,4 miljoen slechts de terugwerkende huurverlaging van €400.000 per jaar over 6 jaar betreft. Dat ook de komende jaren Willem II €400.000,- per jaar minder aan de gemeente hoeft te betalen wordt gemakshalve maar even ‘stil gehouden’. Diezelfde gemeente Tilburg die de komende jaren €23 miljoen moet bezuinigen, kan zich kennelijk makkelijk zo’n extra inkomstenverlaging veroorloven. Dat kan bijna niet anders betekenen als dat de gemeente de afweging heeft gemaakt dat het kennelijk heel veel oplevert voor de inwoners van Tilburg om een dergelijke investering te doen. Voor alle duidelijkheid, als de onmiddellijke eerste €2,4 miljoen wordt omgeslagen over 120.000 Tilburgers tussen 20-65 jaar, betekent dat € 20,= per persoon. Voorwaar geen geld voor het behoud van meer dan 100 jaar voetbal historie. Op de website van de gemeente blijkt al snel dat er zo’n 4.800 handtekeningen verzameld waren van de mensen die het belangrijk vonden dat Willem II zou blijven bestaan. Als we er van uitgaan dat die 4.800 kennelijk de direct belanghebbenden zijn, dan betekent dat dus dat de €20,- per volwassen inwoner kennelijk ten goede komt aan slechts 4.800 mensen van die 120.000, en dan gaat het opeens om een investering van €500 per persoon. Wat maakt een club als Willem II toch zo veel waard dat de gemeente z’n bestaande tekorten van €23 miljoen naar €25,5 miljoen wil laten oplopen, dit alles nog exclusief de toekomstige huurverlagingen?

Dat het niet om de sportieve prestaties gaat, mag wel duidelijk zijn, uit de competitie stand. 100 jaar voetbalhistorie? Ach, er zijn de afgelopen tijd zat bedrijven met (zelfs meer) dan 100 jaar historie door financiële problemen opgehouden te bestaan, ook in Tilburg. Waarom bood de gemeente daar dan niet de helpende hand? Maatschappelijk belang? Ach wat zijn nou 4.800 handtekeningen... op in totaal 200.000 inwoners? Wat maakt een organisatie als Willem II nu zo belangrijk dat een dergelijke investering gerechtvaardigd zou zijn?

Als de club wordt bekeken vanuit een economisch perspectief is de waarde die ze creëren kennelijk niet op grond van een rendabel business model om te zetten in harde euro’s. Anders gezegd, kennelijk creëert de club niet iets waarmee ze voldoende geld binnen krijgen ten opzichte van de uitgaven die ze doen. Ruwweg bestaan de inkomsten van een BVO (betaald voetbal organisatie) uit toegangsgelden, sponsoring, merchandising, reclame, wedstrijdpremies en televisierechten. Ten gevolge van de marginale sportieve prestaties lopen al die inkomsten terug. De kosten; spelers, stadion, staf (trainers, bestuurders & operatie) zijn echter heel erg ‘vast’. Geen enkel bedrijf zou op grond van een dergelijk model een lang leven beschoren zijn. En als een dergelijk bedrijf dan ook bij de gemeente zou aankloppen voor subsidie (zelfs als ze 4.800 trouwe klanten een petitie lieten tekenen) weten de meeste lezers al wat het antwoord van de gemeente zou zijn.

Wat zou de investering van de gemeente dan toch een rendabele investering kunnen laten zijn? Tilburg promotie? Door een ploeg die op de één na laatste plaats van de eredivisie eindigt? Wat de gemeente daar mee uit zou willen stralen is mij een raadsel . . . Meer inwoners aan het sporten krijgen? Wederom; op basis van een ploeg die de een na slechtste van de eredivisie is? Het is voor mij een raadsel hoe je dat zou kunnen onderbouwen. Enorme belangstelling voor de wedstrijden? In een stadion met nog geen 15.000 plaatsen kunnen de 120.000 volwassen Tilburgers mooi van de pakweg 20 thuis wedstrijden er elk twee (gesteld dat ze dat al zouden willen) gaan zien . . . Omdat het failliet laten gaan van de club nog meer zou kosten? Hoezo dan? Vanwege de uitkeringen die de werkloze spelers en bestuurders aan zouden vragen? Omdat we dan ook de resterende €900.000 huur per jaar zouden missen? Onzin, het stadion en/of terrein is prima te herontwikkelen (misschien is een shopping mall een idee. . .), daar zou de gemeente best een hoop aan kunnen verdienen, en bovendien besparen we enorm op de kosten van de veiligheidsmaatregelen voor de risicowedstrijden. . . Kortom, er is geen enkel redelijk argument te vinden dat de investering van de gemeente zou kunnen rechtvaardigen. Het meest waarschijnlijk lijkt het hier dat de betrokken wethouder(s) er kennelijk om andere dan de hiervoor genoemde redenen, die immers niet van toepassing blijken, belang aan hechten dat er in Tilburg een noodlijdende BVO is. . . Vanwege hun persoonlijke liefde voor voetbal? Of omdat het hun ego (als wethouder) streelt dat de stad een eigen BVO ‘heeft’? Of wil de wethouder van sport wellicht na alle bestuurlijke affaires die Tilburg de afgelopen jaren gekend heeft, zijn ‘eigen’, ‘persoonlijke’ bestuurlijke debacle?

Het laatste kan ik me nauwelijks voorstellen voor iemand die al sinds 1994 onafgebroken in het bestuur van Tilburg betrokken is. Daarom zou het wellicht goed zijn om naast de reeds gestelde eisen, ook nog wat aanpassingen aan het business model van de BVO te doen. Waarom heeft de gemeente niet geëist dat Willem II aansluitend op de variabele structuur van de inkomsten ook de uitgaven structuur variabeler maakt, net als ieder normaal bedrijf? Kortom, alle bestuurders, technische staf en spelers vast op het minimumloon, en alleen als de club in de top 3 van de eredivisie komt, wordt het ‘salaris’ aangevuld, totdat maximaal 60% van de totale kosten uit personeelskosten bestaan (KNVB-norm). Dit onder voorwaarde dat de totale exploitatie van de club inclusief ‘competitie-winstbonus’ een batig saldo blijft vertonen. Het betere voetbal moet immers wel omgezet worden in meer inkomsten. Mooiste zou zijn als dat positieve saldo dan gebruikt wordt om het negatieve vermogen aan te zuiveren. Op deze manier kan de BVO op een verantwoorde manier geëxploiteerd worden, als ware het een echt bedrijf, dat ook alleen overleeft als het z’n zaakjes op orde heeft, en ook nog eens goed presteert.

Dat de gemeenschap dan nog steeds met lagere huurpenningen genoegen neemt en opdraait voor de beveiligingskosten van risicowedstrijden, is welhaast een gotspe met name vanwege de hiervoor aangehaalde drogredenen ten aanzien van de rechtvaardiging van de investeringen, maar dat zij zo. . . Als de club op de hiervoor omschreven manier zelf z’n broek op zou kunnen houden, is dat wellicht de moeite waard voor de gemeente om de Tricolores te laten overleven, en anders, ach waarom dan niet gewoon een Willem II museumpje waar de liefhebbers zich kunnen verzamelen om aan de hand van wat memorabilia te mijmeren over wat eens de gloriedagen van hun voormalige club waren. . . Dat hoeft in ieder geval niet zoveel te kosten als het huidige scenario.

vrijdag 14 mei 2010

Nederland haat de Telegraaf!

Internettent Nederland loopt behoorlijk massaal te hoop tegen De Telegraaf die vanochtend om kwart voor zeven een kort verslag publiceerde van een telefoongesprek met Ruben, de enige overlevende van de vliegramp in Tripoli. Op zich niet eens zo verbazingwekkend of verrassend dat opeens iedereen het er, zonder verder nadenken, over eens is dat zoiets ‘niet kan’. Niet alleen de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die zonder aarzelen de artsen in het Libische ziekenhuis verwijt onzorgvuldig met Ruben’s privacy om te gaan zit op diezelfde lijn, ook onze demissionair minister Rouvoet twittert lekker ongenuanceerd mee in de massahysterie: 'Maak me enorm boos over schaamteloze telegraaf die met ruben gebeld heeft. Hoe haal je 't in je hersens?!'. Zo rond 13.00 uur hadden in de ‘polderpeil-opiniepeiler’ van Trouw 572 van 715 stemmers De Telegraaf veroordeeld, terwijl nog eens 114 mensen de mening van de s-g van BuZa delen. Tegelijkertijd blijken op Youtube al zo’n 16.000 mensen de filmpjes over Ruben bekeken te hebben, kennelijk is het ‘prima’ om op internet eenzijdig naar filmpjes van Ruben te kijken, maar is actief contact zoeken uit den boze. Derhalve lijkt enige nuancering in het web-gedreven ‘volksgericht’ tegen De Telegraaf op z’n plaats. De vraag is wat er nu eigenlijk allemaal gebeurt. Daarom even wat zaken op een rijtje. Via de al dan niet altruïstische belangstelling voor de ramp, naar het vraagstuk of, dan wel in hoeverre De Telegraaf ethisch heeft gehandeld, naar de achtergronden van de reacties op de actie van De Telegraaf (hierna: ‘de krant’).

Om met de belangstelling voor de ramp te beginnen; die was, in ieder geval in Nederland, massaal. Alle (nationale) radiostations wijdden hun volledige uitzendingen aan de ramp, van minuut tot minuut werd elk flintertje informatie de ether in geslingerd, om dan, zoals dat nu eenmaal in complexe situaties het geval is, ook weer regelmatig tegengesproken te worden. Luchtvaart specialisten werden gehoord, en iedere Nederlander raakte langzaam met een gevoel van afschuw vervuld. ’s Anderendaags bleek ook dat de relevante nieuwsuitzendingen op tv een extreem hoge kijkdichtheid kenden. Een snelle scan op Google levert 134.000 hits op ‘ramp Tripoli’ op; dat zijn dus de hits die betrekking hebben op het Nederlands taalgebied; ‘crash Tripoli’ levert bijna 2,9 miljoen hits op. De conclusie dat we zoveel als enigszins mogelijk willen weten over de ramp lijkt gerechtvaardigd. Of dit allemaal gebaseerd is op puur altruïstisch mededogen met de slachtoffers en hun nabestaanden, is iets wat we ons best wel eens af zouden mogen vragen. Waar houdt de compassie op en waar begint onze eigen (dus: egoïstische) angst de overhand te nemen? Neemt bijvoorbeeld niet op enig moment het gevoel ‘dat had mij dus ook kunnen overkomen’ de overhand? Zijn we niet enorm geïnteresseerd in het ‘spektakel’ (excusez le mot...) dat met een dergelijke ramp gepaard gaat, moeten we niet mee in de ‘massahysterie’, die door de makkelijke massamediale ontsluiting van informatie gevoed wordt? Immers als we ons zouden beperken tot een introspectief gevoel van medeleven, kunnen we ons niet meer mengen in ‘het gesprek van de dag’. Dat een dergelijk trieste gebeurtenis leidt tot een uiteindelijk hoofdzakelijk door egoïsme (eigen angsten) gedreven massale belangstelling laat zich menselijkerwijs eigenlijk heel goed verklaren. In de eerste plaats worden we opeens geconfronteerd met de feilbaarheid van ons ‘eigen’ technische kunnen. Al die techniek waar we met z’n allen zo blind op vertrouwen, blijkt niet onfeilbaar te zijn. En juist omdat we er zelf toch ook op vertrouwen, betekent het dat het ook ons kan overkomen. Daarbij komt nog het solidariteitsgevoel dat opgeroepen wordt doordat er ‘landgenoten’ slachtoffer zijn, het komt dus erg ‘dichtbij’. Opeens blijkt ‘De Nederlander’ te bestaan, en diezelfde Nederlander is ook nog eens slachtoffer. Waar het in een globaliserende multiculturele samenleving heel moeilijk blijkt te zijn om de Nederlandse identiteit te handhaven, is er opeens de ‘common enemy’ van de falende techniek die ons bedreigt, en waardoor we ons opeens solidair voelen, waaraan we in ieder geval een deel van onze identiteit ontlenen. Die solidariteit komt echter niet voort uit altruïsme, maar uit egoïsme, enerzijds vanuit de idee dat het ons net zo goed zelf had kunnen overkomen, en anderzijds omdat het ons helpt onze identiteit overeind te houden. De eerste nuancering kan dus zijn dat er op z’n minst het vermoeden bestaat van een in ieder geval gedeeltelijk door egoïsme gedreven belangstelling voor de ramp.

Als we dan de actie van de krant onder de loep nemen komen we al heel snel bij de vraag of medewerkers (de journaliste, maar vlak ook de redactie niet uit, die beslist immers of een ‘item’ al dan niet gebruikt wordt...) van de krant ethisch gehandeld hebben. Zonder een cultureel relativist te willen zijn, denk ik dat we in de eerste plaats de actie in het licht van de tijdgeest moeten zien. Ik herinner mij een voorval van zo’n 35 jaar geleden, toen in mijn directe omgeving een gezin (vader, moeder twee kinderen) met de auto verongelukte en de zoon van een jaar of acht negen de enige overlevende was. Veel meer dan een klein berichtje in de lokale krant werd er niet aan het ongeval gewijd. De jongen die het overleefde werd opgenomen in het gezin van oom en tante, en leeft, voor zo ver ik weet, zijn leven tot op de dag van vandaag op een redelijk normale manier. In het geval van Ruben zal dat lastig worden. Mede door de in de vorige alinea onderzochte massale belangstelling is Ruben een soort van nationaal symbool geworden. Zijn overleven bewijst dat het mogelijk is om zelfs de gevreesde technische feilbaarheid te overleven. En omdat hij Nederlander is, straalt een beetje daarvan af op zijn landgenoten. Dat hij vervolgens door die zelfde landgenoten, ieder geval de komende tijd, het recht op een ‘zelf’, een eigen identiteit, wordt ontnomen, staat niemand bij stil. Even zo waarschijnlijk zal er massaal naar de televisieprogramma’s worden gekeken waar hij, zodra het hem fysiek beter gaat, zal verschijnen en vertellen hoe het met hem gaat. Die belangstelling is dan echter (naar analogie van de vorige alinea) niet gericht op de mens Ruben, maar op zijn symboolrol. Hij staat dan voor hoop op overleving in ons gevecht tegen (technische, menselijke) feilbaarheid. De vraag is nu geworden hoe erg het is voor de jonge mens Ruben om, naast de verschrikkelijke ramp die hem is overkomen, ook nog eens het recht op een eigen identiteit te worden ontnomen in ruil voor de symboolrollen waar we kennelijk in onze zoektocht naar identiteit en solidariteit behoefte aan hebben.

Als internettent Nederland vindt dat het afschuwelijk is wat de krant ten opzichte van Ruben gedaan heeft; laten we dan ook nu besluiten om de jongen per persoon nog een keer een oprechte, warme blijk van medeleven te sturen, en hem vervolgens met rust te laten en hem de kans te geven zijn eigen leven weer op te pakken, dat zal al meer dan moeilijk genoeg zijn. Wat de journaliste en de redactie betreft... Zoals gezegd, beschouw hun daad eens in het licht van de tijdgeest. Is het niet zo dat we sinds de maatschappelijk geaccepteerde opkomst van ‘reality-TV-shows’ voortdurend geconfronteerd worden met de meest intieme details van allerlei mensen en hun omstandigheden. Kijken we niet allemaal naar medische programma’s waar we zien hoe mensen geopereerd worden? Willen we niet van elke ramp het menselijke deel van het drama zien? Maar oh wee, als het te dichtbij komt, dan zijn we over diezelfde dingen opeens verontwaardigd, zeker als het een krant betreft die toch al een bepaalde reputatie heeft.

Maar wat nu als de journaliste eens heel erg echt begaan was met de jongen, en ook nog eens dacht dat alle mensen echt wilden weten hoe het met hem gaat, en dacht dat de Libische artsen door hun tegenstrijdige berichtgeving niet 100% betrouwbaar waren? Dan zou het toch, er vanuit gaande dat de arts weet wat hij doet als hij de jongen de telefoon geeft, een gerechtvaardigde actie zijn geweest? Ga maar na, de arts ziet een telefoontje uit +31 (Nederland) binnen komen, weet dat de jongen fysiek voldoende gezond voor een gesprek met het thuisland is, en wil hem dit niet ontzeggen, in de overtuiging dat het zijn herstel zal bevorderen. De journaliste is oprecht, en wil Ruben een hart onder de riem steken, en bovendien alle oprecht betrokken Nederlanders uit het ongewisse helpen. Kortom, ieder handelt vanuit volledige terechte en eerbare motieven. Het feit dat er toch verontwaardiging ontstaat over de het interview(tje) met de jongen, zonder dat men de beweegredenen van de betrokkenen kent, kan niet anders betekenen dan dat een of meerdere van de eerdere veronderstellingen niet kloppen. Dus: we vinden de krant niet oprecht, we zijn niet echt geïnteresseerd in het feitelijke wel en wee van Ruben (wel in zijn symboolrol), en Libische artsen deugen sowieso niet. De conclusie dat de verontwaardiging op niets anders dan een combinatie van vooroordelen en onechte belangstelling is gebaseerd, lijkt dan opeens wel zeer gerechtvaardigd.

Het mag duidelijk zijn dat het best moeilijk is om een uitspraak te doen over journalistieke ethiek in dit specifieke geval. Daarvoor zouden we de desbetreffende journaliste moeten bevragen, en haar eigenlijk zelfs vrij goed moeten kennen. De resulterende verontwaardiging naar aanleiding van haar actie kan in ieder geval met de nodige scepsis bekeken worden. Dan is het ook nog heel wel mogelijk om de actie vanuit verschillende ethische perspectieven te benaderen. Vanuit Kantiaanse plicht ethiek (wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet; en behandel een mens nooit anders dan als doel, nooit als middel) zou je, als je aanneemt dat de journaliste zoals hiervoor beschreven oprecht handelde, de actie zo goed als zeker niet kunnen veroordelen. Alleen als je zeker zou weten dat ze Ruben als middel behandelde, en zeker zou weten dat Ruben niet door haar gebeld wilde worden, kun je de actie van de journaliste veroordelen. Vanuit deugd ethiek geldt een soortgelijke redenering. Niet zozeer de actie zelf, maar de deugdzaamheid van de beweegredenen van de betrokkenen spelen dan een belangrijke rol. Zonder die in detail te kennen kunnen we dus niets zeggen over de actie, zonder zelf onethisch bezig te zijn. De derde mogelijkheid, om de actie te bezien vanuit een utilitaristisch perspectief (‘greatest good for the greatest number’) strandt op het niet kennen van de beweegredenen van betrokkenen. Wederom, het hier ongenuanceerd veronderstellingen over aan nemen is evengoed onethisch.

Alles overziend kan de conclusie alleen maar luiden dat het onvoorstelbaar vreselijk is wat Ruben is overkomen, en ik wens de jongen dan ook niets dan alle goeds en een zeer voorspoedig herstel en hoop dat hij verschoond blijft van de symboolrol die hem welhaast ongemerkt opgedrongen wordt (dat zou vanuit plicht ethiek bezien overigens ongelofelijk onethisch zijn!), zodat hij tenminste de kans krijgt een enigszins ‘normaal’ leven op te bouwen. Laten wij met z’n allen ook een beetje meer nadenken over het waarom van onze (re-)acties, en achterliggende motieven, alvorens we een ongefundeerd digitaal volksgericht aanrichten en ons daarmee juist impliciet schuldig maken aan datgene wat de terechtgestelde verwijten.

donderdag 6 mei 2010

Hoe gadgets leiden tot evolutionaire debilisering.

Afgelopen weekend was er even een heel erg moeilijk moment voor me, toen mijn iPhone, na wèl ruim 3 maanden trouwe dienst, overleed aan wat op internetfora wordt omschreven als ‘White Screen Death’. Zoals gebruikelijk in rouwprocessen heb ik het eerst braaf ontkend en het internet afgestruind op zoek naar een methode om het ‘trouwe’ apparaatje te reanimeren, echter niets mocht nog baten. . . Langzamerhand drong de catastrofe zich in haar volle omvang aan me op: mijn ‘extended mind’ was niet meer.

‘Tjonge’, zult u zeggen ‘wat een dramatische woorden. . .’, en dan kan ik niet anders dan dat volledig beamen. Zo gek, uniek en/of overdreven was mijn gemoedstoestand overigens helemaal niet. De aardige en begripvolle meneer in de telefoonwinkel die mijn iPhone ter reparatie aannam, wist me te vertellen dat met enige regelmaat klanten met soortgelijke problemen zich melden, en dan weigeren om de iPhone ter reparatie op te laten sturen, ‘omdat ze niet (meer) zonder kunnen’. Gelukkig, zo afhankelijk ben ik nog niet geworden. Met mijn aloude Moleskine schriftje en een potlood had ik al snel o.a. mijn To Do lijstje en agenda weer up-to-date, gelukkig bleek mijn gewone ‘mind’ nog redelijk naar behoren te functioneren. Maar ik was wel aan het denken gezet. Hoe kan het zijn dat we zo afhankelijk worden van apparaatjes die bedoeld zijn om ons leven makkelijker maken? En dan moeten we niet alleen denken aan de iPhone, met alle beschikbare Apps, Blackberries, etc. Maar denk ook aan TomToms, voorgeprogrammeerde ovens, koffiezet apparaten etc., etc..

Ik weet nog dat ik vroeger alle belangrijke telefoonnummers, verjaardagen, jubilea e.d. ‘gewoon’ uit het hoofd kende; als iets echt belangrijk was, dan zorgde je er wel voor dat je het niet vergat. Maar ik betrap me er steeds vaker op dat ik geen energie meer in dat soort dingen steek, omdat daar apparaatjes voor zijn die dat minstens even goed doen, zodat ik die energie anders, maar vooral ook beter kan aanwenden. Dat leidt er toe dat je dan uiteindelijk het onthouden of het zelf kunnen volledig verleerd. Wie zet er niet uit gewoonte de TomTom in de auto altijd aan? En als je dan een keertje, vooral tijdens een lange rit, het apparaatje niet gebruikt je vervolgens je afslag (bijna) mist omdat er niet tegen je gezegd werd dat je de afslag moet nemen? Dit soort verschijnselen, het verleren/vergeten van vaardigheden die makkelijker door apparaten uitgevoerd kunnen worden, leidt uiteindelijk tot debilisering. Volgens de Dikke van Dale is daar sprake van als iemand verstandelijk gehandicapt wordt in een mate die zelfstandig functioneren problematisch maakt. Als we onze vaardigheden door een grote mate van vertrouwen op handige, ‘convenience’-gerelateerde gadgets, langzaam verliezen is de vraag of we nog wel zelfstandig kunnen functioneren als die gadgets minder betrouwbaar blijken te zijn. Dat geeft te denken. . . Als je dan in navolging van, onder andere, de evolutiebioloog Dawkins aanneemt dat vaardigheden het gevolg zijn van evolutie op cultureel niveau ontstaat een interessant perspectief. Evolutie is, heel simpel gesteld, een proces waarbinnen natuurlijke selectie een belangrijke rol speelt.

Toevallige genetische mutaties die hun drager in staat stellen succesvol(ler) te overleven zullen zich definitief nestelen in de genen. Gekoppeld aan de idee dat het organisme zijn energie maar een keer kan gebruiken zal het in principe bij voorkeur geen energie steken in (het ontwikkelen van) die zaken die niet bijdragen aan een succesvoller overleven van het organisme. Binnen de cultuur is niet het gen de drager van erfelijke informatie maar het ‘mem’ zoals Dawkins dat noemt. De werkwijze is echter hetzelfde. Een keer dat een mem (een zichzelf vermenigvuldigende mentale constructie, die als het ware van brein naar brein springt, als drager van bepaalde vaardigheidsinformatie) verdwenen is, omdat het niet meer bijdroeg aan een succesvoller overleven, is het ook definitief weg. Dan kan het hooguit via toevallige mutaties (ontdekkingen) later weer terugkomen, maar dan zal eerst weer moeten blijken dat het bijdraagt aan een succesvoller overleven, anders zal de drager van het mem z’n kostbare energie er niet aan verspillen.

Dit alles betekent dat we langzaamaan een gedeelte van onze overlevingsvaardigheden buiten ‘skin & skull’ (zoals Clark & Chalmers dat zo mooi formuleren) aan het plaatsen zijn en wel in onze gadgets. De desbetreffende vaardigheidsmemen zullen dan verdwijnen. Dat impliceert dan weer dat het voor ons, als we onverwacht zonder onze gadgets zouden komen te zitten, problematisch wordt om zelfstandig te kunnen functioneren. De zin ‘ik kan absoluut niet zonder mijn iPhone’, is daar de bevestiging van. Aangenomen dat de convenience-gadgets menselijke vaardigheden representeren, doemt dan ook de vraag op of, als de vaardigheidsmemen verdwenen zijn we dan uiteindelijk nog wel in staat zullen zijn die gadgets te bouwen. Op dat moment is dan een vaardigheid volledig weg geëvolueerd. Zo bezien, lijkt het steeds meer vertrouwen op technologieën buiten ‘skin & skull’ een ‘gevaarlijke weg’.
Aan de andere kant is het zo dat het gebruik maken van de gadgets een bewuste keuze is, en ongetwijfeld zullen we, als ze er niet meer zijn, ons ook weer wel redden, maar we zullen dan een hoop dingen die nodig zijn voor zelfstandig functioneren weer opnieuw uit moeten vinden. En soms lijkt het er ook wel op of we dat helemaal niet willen. Want het opvallende is dat we de energie die vrijgemaakt wordt door het gebruik van gadgets voor het overgrote deel in escapistisch gedrag wordt gestoken. We lezen een tijdschrift, of een roman of we hangen voor de buis voor de zoveelste comedy, reality- of talkshow, we kunnen lekker ronddolen op een of andere fair, naar een of ander pretpark, of ons anderszins onledig houden. Of, om het in de werksfeer te houden, hoeveel van ons vragen zich na weer een (ogenschijnlijk) nutteloze vergadering waarom we daar eigenlijk zaten? Het percentage van de beschikbaar gekomen tijd dat we besteden aan reflectie, of het eventueel verder verbeteren van de wereld, om het gelijk maar heel groot te maken, is schrikbarend klein.

Kennelijk is er een krachtig mem onder de mensen dat ons naar een wereld toe laat werken waarin we er naar streven om zoveel mogelijk basale vaardigheden door technologische gadgets uit te laten voeren. De tijd/energie die daardoor beschikbaar komt, besteden we dan het liefst aan escapisme. Daar over doordenkend, kan de conclusie bijna niet anders zijn dan dat de mens bij voorkeur zich niet met taken en/of verantwoordelijkheden bezig houdt, maar het liefst een luchtige, oppervlakkige niet-betrokken invulling van het leven zoekt. Deze toestand wordt dan ook nog eens versterkt door een overheid die voortdurend bezig is haar bemoeienis steeds verder uit te breiden, via een stortvloed aan regeltjes, registraties, etc. Dat we de mens dit voetstoots accepteert, leidt er weer toe dat we ook waar het gaat om maatschappelijk gedrag, er de voorkeur aangeven om niet zelf te denken, maar ons volgens een van buitenaf opgelegde set aan regels te handelen. En als er dan ergens (nog) geen regels voor zijn, of zelfs als we ons even zonder toezicht wanen (denk ook maar eens aan alle videocamera’s in de openbare ruimte, en het bewaren van data- en betalingsverkeer), is de verleiding wel heel groot om ons abnormaal, normloos te gaan gedragen. Met behulp Marx’ gedachtegoed kunnen deze fenomenen worden toegeschreven aan vervreemding. Door steeds verdergaande arbeidsspecialisatie en scheiding van arbeid en bezit is de mens vervreemd van het product van zijn arbeid, van zijn arbeid, van zijn medemens en uiteindelijk ook van zichzelf. Aan de ene kant is de materiële welvaart van de mens de afgelopen anderhalve eeuw enorm toegenomen, terwijl aan de andere kant diezelfde mens enorm vervreemd is. Anders gezegd, we zijn ons niet meer bewust van onze intrinsieke motivatie, onze èchte drijfveren.
De mensheid streeft er kennelijk naar om o.a. door gebruik te maken van technologische mogelijkheden een steeds makkelijker en oppervlakkiger leven te leiden.

Dat is kennelijk de weg van de evolutie der memen en derhalve onvermijdelijk. Of zouden we ons hier tegen moeten verzetten en een jaarlijkse wereldwijde gadget- en convenience-loze week uitroepen? Desnoods beginnen we met een gadgetloze dag, om te wennen, en om te zien of het ons wel lukt om zelfstandig te functioneren. . . Dat zou dan, om te beginnen, weer heel goed passen in de schier eindeloze rij voorschriften, die natuurlijk door middel van toezicht gehandhaafd moeten worden (sic). Tegelijkertijd stelt zo’n week ons perfect in staat om onze vaardigheden om zelfstandig te functioneren te onderhouden, en wellicht dringt het op termijn zelfs de vervreemding terug, en is het nog niet te laat om de hiervoor geschetste culturele evolutie te keren.

vrijdag 30 april 2010

De Fundamenten van Fundamentalisme

Deze week publiceerde het dagblad Trouw op haar website, in samenwerking met de universiteit van Amsterdam de ‘Funditest’, zie: http://www.trouw.nl/religie-filosofie/funditest/. Een actueel onderwerp op een toegankelijke manier over het voetlicht gebracht, of zit er wellicht toch meer achter. . . Door op drie manieren naar de Funditest te kijken, zal ik proberen een antwoord op deze vraag te geven. Om over fundamentalisme te kunnen praten moet eerst duidelijk zijn wat het is, dan is vervolgens de vraag gerechtvaardigd waarom je het er überhaupt over zou moeten hebben, om als laatste te kijken naar de opzet en uitvoering van de test.

De vraag wat fundamentalisme eigenlijk is, wordt in de funditest en gerelateerde artikelen niet echt beantwoord, wat best opmerkelijk is, want hoe kun je iets ‘testen’ als je niet eerst vaststelt wat het is? Volgens de Dikke van Dale is het een ‘orthodoxe, antiliberale godsdienstige richting’. Blijkens de uitkomsten van de test wordt een ruimere definitie gehanteerd, fundamentalisme kan ook betrekking hebben op de levensvisie in het algemeen. Dit roept de gedachte op dat wellicht vanuit een etymologisch perspectief de gebruikelijke klemtoon bij het woord fundament-alisme verkeerd ligt. In aangepaste vorm wordt het begrip fundamentalisme dan een samentrekking van ‘funda’ en ‘mentalisme’; waarbij funda duidt op de fundering, de verankering in de vaste ondergrond en mentalisme op de filosofische stroming die er van uit gaat dat het denken de werkelijkheid bepaalt, en dat werkelijkheid slechts een bewustzijnstoestand is, c.q. kan zijn. Hierdoor wordt fundamentalisme dus inderdaad meer een term die duidt op mensen die er, op welke manier dan ook, rotsvast van overtuigd zijn en vooral ook willen blijven dat zij het gelijk aan hun kant hebben. Interessant zijn in dat perspectief de visies van Herman Philipse en Rik Torfs. De eerste stelt zich op een humanistisch-rationalistisch standpunt en maakt onderscheid tussen wetenschappelijk en moreel fundamentalisme. Voor het eerste gezichtspunt haalt hij Hume aan. Op het terrein van de wetenschapsfilosofie heeft het denken sinds Hume nog wel wat ontwikkelingen gekend, en ‘weten’ we inmiddels dat ook bewijsmateriaal vaak (altijd?) gestoeld is op onderliggende veronderstellingen. Ook voorheen als absoluut veronderstelde waarheden in de wetenschap zijn opeens betwijfelbaar gebleken, toen het paradigma veranderde. Het vasthouden aan een paradigma in de wetenschap kan derhalve ook als fundamentalistisch worden gezien. Daarmee is het door Philipse veronderstelde verschil met de morele waarheden opeens weggevallen, ook een morele waarheid is immers gestoeld op een paradigma. Dan is de volgende stap dat een ieder die zich op grond van denkwerk, reflectie een mening heeft gevormd, en daar niet voortdurend van af wijkt, kennelijk een fundamentalist is. Als we deze vaststelling koppelen aan de eerdere vaststelling dat elke (perceptie van de) empirie uiteindelijk gestoeld is op dogma’s, kunnen we rustig vaststellen dat iedereen, gegeven de definitie van het begrip een fundamentalist moet zijn, waardoor de hele discussie, en daarmee de test zinloos is geworden.

Maar wellicht dat het essay van Rik Torfs ons hier verder kan helpen. Evenals in zijn boek ‘Wie gaat er dan de wereld redden?’ (2009) maakt hij hier het onderscheid tussen denken (activiteit, proces) en de gedachte (resultaat). Waugh heeft volgens Torfs een afgeronde levensvisie, en is daarmee fundamentalistisch. Waar Modiani blijft denken zou hij minder fundamentalistisch lijken te zijn, echter dit is slechts schijn. De voorkeur geven aan ‘blijven denken’ is immers ook (impliciet) een afgeronde, en daarmee fundamentalistische levensvisie. Zelfs de fervente aanhangers van het machtsvrije discours à la Habermas, op grond waarvan standpunten (fundamenten) respectvol uitgewisseld, aangepast of verrijkt zouden kunnen worden, gedragen zich in wezen fundamentalistisch , doordat ze dit standpunt aanhangen. Zoals Torfs stelt in navolging van Max Frisch, kun je moeilijk weten wanneer je meer gelijk hebt. Ook deze visie brengt ons uiteindelijk geen verdere inzichten in fundamentalisme.

Wellicht dat de ook door Torfs als ‘evolutiefundamentalist’ aangehaalde Dawkins hier uitkomst kan bieden met de door hem geïntroduceerde memen, de zichzelf vermenigvuldigende mentale constructies, die als het ware van brein naar brein springen, en die via natuurlijke selectie zichzelf op basis van toevallige mutaties steeds verder ontwikkelen, en zodoende hun kansen op overleving vergroten. Een simpel voorbeeld hiervan is de (gedachte aan) de ‘Vogeltjesdans’, alleen al door het woord hier te lezen, heeft (de eigen versie) van het deuntje, wellicht aangevuld met beelden van de bijpassende bewegingen zich weer vooraan in uw brein genesteld. . . Als een mem zich weet te nestelen in het brein van een ‘fundamentalist’ wordt de kans op overleving en vermenigvuldiging van dit mem groter. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het (voort)bestaan van intolerante variant van fundamentalisme, gegeven de eindige hoeveelheid breinen op deze aardbol, kan een mem zich niet onbeperkt verspreiden, en is er dus uiteindelijk slechts ruimte voor het mem dat het meest succesvol weet te overleven. Hierbij is het wellicht goed te beseffen dat ook dat ene overgebleven mem weer door toevallige mutaties zal veranderen in nog succesvollere varianten. Dit mechanisme impliceert dat er noodzakelijkerwijs altijd verschillende stromingen fundamentalisten tegenover elkaar zullen staan. Dat een sterk mem zijn drager zal aanzetten om zijn verspreiding (zelfs letterlijk) te vuur en te zwaard te realiseren is inherent aan deze visie, en dit verwerpelijk vinden is feitelijk ook fundamentalistisch binnen de definities die de Funditest hanteert, omdat het gestoeld is op de preferentie van de eigen morele waarheden.

Samenvattend kan dus gesteld worden dat fundamentalisme per definitie een gevolg is van het denken van de rationele mens. Het is bovendien noodzakelijk omdat het er voor zorgt dat steeds passender (als in: succesvol in het overleven in de omgeving) levensvisies zich zullen ontwikkelen, waardoor het denken steeds dichter in de buurt van het ‘fittest’ (als in: meest passend) zal komen.

Dat brengt ons bij de vraag waarom het dan überhaupt zinvol zou kunnen zijn om over fundamentalisme te praten, en/of bepaalde mensen of groeperingen als zodanig aan te duiden, als ieder mens een door memen gedreven fundamentalist is. Het antwoord hierop is niet eenvoudig, en zal gebaseerd moeten worden op vooronderstellingen ten aanzien van beweegredenen. Het lijkt erop dat de redactie van Trouw (èn de opstellers van de enquête èn de heren Torfs en Philipse) ‘besprongen’ zijn door het mem dat het machtsvrije discours de beste manier is om levensvisies te ontwikkelen. Als vanuit die (eveneens fundamentalistische, zie hiervoor) levensvisie getracht wordt de meer radicale, zelfs gewelddadige vormen van fundamentalisme in een ‘kwade reuk’ te stellen (Willem Schoonen, http://www.trouw.nl/opinie/brief-hoofdredacteur/article3051750.ece/Ontdek_hoe_ fundamentalistisch_u_bent_.html ), moeten we dit interpreteren als een aanval in de strijd om het bestaan der memen op het mem van de radicaal/gewelddadigen, maar dan met de eigen middelen. Door het mem der juistheid en rechtvaardigheid van het machtsvrije discours via de media te verspreiden over zoveel mogelijk breinen, wordt met de eigen ‘wapens’ feitelijk de frontale aanval geopend op het mem dat zich radicaal/gewelddadig wil verspreiden. Eigenlijk zijn we dus getuige van een ‘Clash of the Titans’, die elk met hun eigen wapens, op hun eigen manier strijden om hun bestaansrecht, c.q. breinpositie. Overigens, voor alle duidelijkheid, het laat zich raden aan welke kant ik me schaar door het neerschrijven van deze geweldloze overpeinzingen. Wat niet wegneemt dat ik het jammer vind dat het discours rondom fundamentalisme vooralsnog te oppervlakkig wordt gevoerd.

Dit laatste is ook terug te vinden in de Funditest zelf. In de hiervoor aangehaalde ‘Clash of the Titans’, zal iedere partij z’n beste beentje voor moeten zetten, en dan verdient de enquête/test nog wel wat verbetering. Nog los van het feit of je iemand aan de hand van 14 stellingen volledig kunt typeren, zijn de stellingen en de mogelijke antwoorden ook voor kritiek vatbaar. Het eerste punt van kritiek ziet op de door elkaar lopende abstractieniveaus. Zo zijn bijvoorbeeld de vragen 4(scheppingsverhaal) , 9(buitenhuwelijkse seks) en 13(verloedering en individualisering) concrete vragen betreffende een mening over de inhoud. Andere vragen geven onvoldoende antwoordmogelijkheden. Vraag 12 is een mooi voorbeeld hiervan, deze vraag met ‘eens’ beantwoorden impliceert het accepteren van cultureel relativisme, wat inhoudt dat je dan ook alles, inclusief bijvoorbeeld nazisme of kannibalisme moet accepteren. Dit zelfde probleem komt terug bij vraag 14. Als je cultureel relativisme zou verwerpen, kun je in de test niet anders dan fundamentalistisch antwoorden. Qua definitie wellicht correct, maar of dit ook strookt met de bedoelingen van de opstellers en de redactie, durf ik te betwijfelen. Daarnaast zijn de afbeeldingen naast de vragen uiterst suggestief, en zullen de beantwoording geheid beïnvloeden. Prachtig voorbeeld hiervan is vraag 14, waar de suggesties voor de onopgeefbare waarden gelijk maar gedaan worden, of wat te denken van vraag 10 en vraag 5? Als laatste nog vraag 7, die voorbij gaat aan modernere inzichten in wat aangeduid word als het onderbewuste. Zoals onder andere Ap Dijksterhuis in zijn boek ‘Het slimme onderbewuste’ onderbouwt, nemen mensen veel beslissingen met behulp van hun onderbewuste, o.a. vanwege de veel grotere verwerkingscapaciteit die het onderbewuste heeft. Als dan in het licht van fundamentalisme het gevoel als een ‘stoorzender’ bij keuzes wordt neergezet, word voorbijgegaan aan de werking van het onderbewuste, en wordt vooringenomenheid ten aanzien van fundamentalisme geïntroduceerd.

Alles overziend, zou ik net als Rik Torfs een lofzang voor het fundamentalisme willen houden. In de hoop dat, zoals een fundamentalist betaamt, de door mij geprefereerde discours variant van de titanenstrijd der memen uiteindelijk zegeviert. Hiervoor is het nodig dat we de oppervlakkigheid achter ons laten, om er voor te zorgen dat we vanuit de meest voordelige positie met de beste middelen kunnen voortgaan.

donderdag 22 april 2010

Geld vervliegt, als je mensen vervoert

vrij naar: ‘Time flies when you’re having fun!’

Na vier, vijf dagen niet vliegen zijn een viertal airlines kennelijk al zodanig in de financiële problemen geraakt, dat staatssteun nodig lijkt te zijn. En tegelijkertijd krakeelt de Tweede Kamer dat de NS en ProRail samen €1.338mrd hebben ‘zoekgemaakt’. Twee verschillende organisaties in het (personen)vervoer, met één gemeenschappelijk kenmerk. Ziet u het verband?

In rap tempo ‘vervliegt’ er in de vervoerssector op de een of andere manier geld... Het zou flauw zijn om IJsland, via het Icesave-debacle gecombineerd met de vulkanische erupties als financiële Bermuda-driehoek aan te wijzen, maar zolang niet blijkt dat de NS haar €2mrd (€1,338mrd inclusief rente) bij Landsbanki/Icesave had gestald, en vervolgens is kwijtgeraakt, zal verder gezocht moeten worden. Daarom eerst de essenties van beide zaken kort, en helder op een rijtje.

Vijf dagen niet vliegen betekent ruwweg een omzetverlies van nog geen 1,5% (5 dagen : 365 dagen, uitgaande van gelijkmatig verdeelde omzet, geen seizoenspiek etc.). Dit op basis van de veronderstelling dat niets (noch mensen, noch goederen) van wat in die vijf dagen vervoerd had zullen worden alsnog vervoerd zal gaan worden. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de komende dagen/weken de getroffen airlines op wel meer dan 100% vliegen, waardoor ze hun omzet verlies gedeeltelijk goed kunnen maken. Het vervelende voor de airlines is natuurlijk dat de kosten tijdens de no-fly-periode grotendeels doorlopen (bemanningen, opvang van passagiers), waardoor het omzet verlies rechtstreeks het resultaat benadeeld. Aannemende dat een airline een nettowinst gerealiseerd zou hebben van bijvoorbeeld 4%, en dat de kosten tijdens vijf dagen niet vliegen met vijftig procent stijgen, dan betekent impliceert het dat 1,5% van de kosten (5/365e) met 50%, wat betekent dat de totale kosten 0,75% eenmalig met stijgen. Oorspronkelijk was er dan een omzet van 100 met totale kosten van 96 wat tezamen een winst van 4% oplevert. In de situatie na de vulkaanuitbarsting gaat de omzet naar 98,5 en de kosten naar 96,72 (i.e. 96 * 1,0075) wat nog steeds een nettowinst oplevert van 1,78%. Dat is inderdaad meer dan een halvering van het nettoresultaat, maar niet een aanleiding om in de problemen te komen. En dan is er rekening gehouden met zowel een kosten stijging van 50%, als het volledige omzetverlies, wat een behoorlijk pessimistisch scenario is. Dit alles nog los van het feit dat dit zou impliceren dat de desbetreffende airline geen enkele financiële reserve (lees: eigen vermogen) heeft om een dergelijke tegenslag op te kunnen vangen. Dit alles kan niet anders impliceren dan dat een dergelijk ‘bedrijf’ sowieso geen bestaansrecht heeft, dus is staatssteun is in geen geval op z’n plaats. Overigens is die staatssteun er impliciet wel, doordat de hogere kosten meer aftrek voor de vennootschapsbelasting opleveren, maar dat wordt gemakshalve even buiten beschouwing gelaten.

Hoe het dan wel kan dat het na een vijftal dagen zo slecht gaat . . .? Of hebben de airlines gewoon een ‘gelegitimeerde oorzaak’ gevonden om bij de staat aan te kloppen voor een financiële injectie, waarover geen verantwoording behoeft te worden afgelegd over de besteding vanwege mogelijkerwijs concurrentiegevoelige informatie die dat met zich mee zou kunnen brengen? Zodra het geld binnen is, kunnen de airlines opgelucht adem halen, en rustig doorgaan met hun ondoelmatige spielereien, naar het prachtige voorbeeld van de NS/Prorail.
Of zou de overheid door de binnen FENS ‘kwijtge(r/m)aakte’ €2mrd eindelijk wakker zijn geworden, en fondsen alleen ter beschikking stellen onder de strikte voorwaarde dat er tijdig, volledig en transparant (. . .juist en betrouwbaar beeld. . .) gerapporteerd wordt? Dat wil toch elke aandeelhouder, lees: eigenaar (sic!)?
Alle politici die nu moord en brand schreeuwen omdat de NS/Prorail niet rapporteren hebben natuurlijk op een verschrikkelijke manier boter op het hoofd. Als je pas tien jaar nadat je iemand geld ter beschikking hebt gesteld er achter komt dat je eigenlijk wel wat informatie zou willen over wat ie met dat geld gedaan heeft, tja . . . Ben je dan niet een beetje laat? Had dat niet eerder, of van te voren moeten vragen? En dan, zodra afspraken niet nagekomen worden, hard ingrijpen? Maar nee hoor, we laten alles lekker aanmodderen, en als het ons vanwege een crisis goed uitkomt om een zondebok voor ‘verloren geld’ aan te wijzen, gaan we moord en brand schreeuwen over de NS/Prorail. En dat terwijl deze politici het kwijt(m/r)aken zelf willens en wetens hebben laten gebeuren!

Langzamerhand komt het hele plaatje boven water. Airlines hebben goed gekeken naar hun concullega-vervoerders bij de NS en willen ook ‘speelgeld’ van de overheid, en vinden in IJslandse vulkaanuitbarstingen een perfecte aanleiding om het BISA-fonds in het leven te roepen: Bijdrage Incompetentie Stimulering Airlines. En de NS/Prorail? Die lachen in hun vuistje, sowieso zijn de media nu een beetje vertroebeld door vulkaanasnieuws, waardoor het FENS verhaal niet meer bovenaan de agenda staat, en als de NS/Prorail inderdaad geen Icesave-rekening hadden, hebben ze nog wel wat geld achter de hand om advocaten in te huren, die er nog heel lang voor kunnen zorgen dat de NS/Prorail de overheid geen informatie over de besteding van het geld hoeven te geven.

donderdag 15 april 2010

Hoe de ‘De Angst’ regeert, of: het Festival der Gemiste Kansen.

Eigenlijk zouden de verkiezingen op 9 juni helemaal niet nodig zijn, we weten namelijk al lang wat ons zal gaan regeren; De Angst! Angst die ons er toe drijft alles op voorhand dicht te willen timmeren, af te dekken, mee kijken achter de voordeur, kortom te protocolleren. Steeds meer wet- en regelgeving, die z’n doel bij tijd en wijle compleet voorbij schiet. De oud-voorzitter van natuurmonumenten die aangeeft dat we waar het gaat om natuurbescherming volledig zijn doorgeslagen in het meer dan strikt en overgedetailleerd toepassen van Brusselse richtlijnen inzake Natura2000-gebieden, is een fraai voorbeeld. Om nog maar niet te spreken aan bestuurders die over elkaar heen vallen waar het gaat om nieuwe regels over voetbalsupporters bij risicowedstrijden, naar aanleiding van de bekerfinale Ajax-Feijenoord in de Rotterdamse Kuip. Of wat denkt u van de volgende: ‘De organisatie wil dat mensen die ongezond leven worden opgespoord en 'tijdig adequate zorg aangeboden krijgen'. . . .ook voor accijns heffen op ongezonde voeding’ (http://www.nphf.nl/nieuws/actueel_nieuws/6). Ziet u het voor zich: de gezondheidspolitie die voor handhaving zorg draagt, afkickklinieken voor junkfood, en elk jaar maakt de regering de lijst etenswaren bekend die ze dit jaar als onwenselijk ziet, en die dan middels accijnzen onbetaalbaar worden gemaakt? Dan maar gelijk een webcam in elk huishouden, zodat bij elke overtreding van de gezondheidsregels de toezichthouders in staat zijn onmiddellijk in te grijpen. . .

Staat deze angstgedreven regeldrift niet in schril contrast tot de door Balkenende c.s. ooit zo geroemde VOC-mentaliteit? Kernpunten uit die mentaliteit waren Durf en Ondernemerschap. En dat is precies wat onze regering wat meer zou moeten hebben als het gaat om het bestrijden van de crisis. Niet vanuit een onder bestuurders kennelijk gebruikelijke ‘zesjes-cultuur’ (wie verfoeide dat ook alweer?) voor de makkelijkste weg kiezen door een enorme aderlating op de private sector te plegen middels een enorm pakket aan impliciete belastingverhogende maatregelen (zie artikel vorige week). Natuurlijk vereist dit loslaten van de angstgedreven regeldrift een (gedurfde, positieve) visie op de toekomst, en de manieren waarom je de burgers, en/of ondernemers kunt verleiden die visie realiseren zonder dat je ze voortdurend controleert en/of bestuurt. Daartoe moeten de publieke bestuurders echter loskomen uit hun oude vastgeroeste denkpatronen, hun natuurlijke gedrag, beheersen en controleren. Dat (b)lijkt best een grote drempel te zijn. Laat het volgende kabinet zich laten inspireren door een wenkend perspectief in plaats van door een 'burning platform'! De bestuurder van de toekomst bestuurt vanuit een nieuw, positief wenkend perspectief.

Waarom niet er voor gekozen om op zoek te gaan naar maatregelen die, vanuit de hiervoor genoemde positieve visie op de BV Nederland, er voor zorgen dat onze economie zodanig wordt aangejaagd, dat vanuit de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) er zoveel meer belasting binnenkomt dat alle begrotingstekorten kunnen worden afgedicht. Even een simpele berekening, kort door de bocht, op basis gegevens van het CPB (http://www.cpb.nl/nl/prognoses/nlinfo.html), leert ons het volgende. BBP voor 2011: €606mrd, collectieve lastendruk 38%, verwachte groei 2%. Als we dus structureel €15mrd meer aan belasting willen krijgen, moet de economie dus met 15mrd : 38% = 39,5mrd, oftewel 6,5 procent groeien. Dan is er nog geen rekening gehouden met het zogenaamde multipliereffect; als de overheid een gedeelte van dit geld weer besteedt in de private sector, zorgt dat op zich ook weer voor groei van het BBP. Kort en goed; als de overheid aanjaagmaatregelen zou creëren die de economie eenmalig maar wel blijvend met 5% laten groeien, is al het leed geleden. En dan wel binnen de VOC-mentaliteit, op een positieve, durvende, ondernemende manier. Waarbij de bedenkers een dikke 8 voor creativiteit verdienen.

Zo maar een paar ideeën die een start zouden kunnen vormen. De overheid geeft de aanleg, het beheer, de exploitatie van de (snel-)wegen in licentie aan de private sector, met daarbij overall doelstellingen die leiden tot realiseren van het overheidsbeleid (zie ook deze blog twee weken geleden over de files). Deze sector kan dan volgens het Franse model met tolheffing tot een rendabele exploitatie komen, waarbij afrekening bijvoorbeeld op basis van reistijd plaats zou kunnen vinden. Hoe korter de reistijd, des te hoger de betaling. Je hoeft dan ook niet meer op snelheid te controleren; immers iedereen die ‘te snel’ arriveert betaald een bedrag dat rekening houdt met alle kosten veroorzaakt door snel rijden, dus 100% ‘pakkans’ en eenvoudige en simpele afrekening dus, maar wel de keuze bij de berijder. Beste van alles is dat op deze manier veel meer innovatiegedreven economische activiteit ontstaat.

Dan zijn er nog wel wat sectoren waar we, aangejaagd door de overheid, onze vaardigheden en kennis veel beter kunnen exploiteren dan we nu doen. Denk bijvoorbeeld aan water(bouw), landbouw, design, logistiek en distributie, gaming. Niet alleen de feitelijke uitvoering, maar ook de kennis erover zouden we veel meer dan nu het geval is, kunnen exploiteren. Stuk voor stuk vakgebieden waar we zeggen iets te kunnen, maar de overheid wenst er kennelijk geen strategische speerpunt van te maken, en daar ook effectief naar te handelen, in positieve zin dan wel, en zo ontstaat een festival der gemiste kansen. Nog los van het feit dat de overheid niet echt blijk geeft van een (strategische) visie over die gebieden waar de BV Nederland een concurrentie voordeel zou moeten creëren. Maak een zinvolle clustering, koppel het desnoods aan een visie op duurzaamheid, stimuleer ondernemerschap en positioneer het cluster internationaal.

Of, waarom voert de overheid bijvoorbeeld niet een Nationale Onderneming Garantie (NOG) in? Naar analogie van de Nationale Hypotheek Garantie, krijgt elke startende ondernemer deze garantie (tot bijvoorbeeld maximaal €350.000), waardoor makkelijker, en goedkoper kapitaal kan worden aangetrokken, wat ondernemers dan over de streep helpt... De garantie krijg je, vermits ingeschreven bij de KvK en wellicht een paar andere simpele randvoorwaarden, zonder ingewikkelde subsidieaanvraag etc. gewoon toegewezen.
Dit werkt makkelijker, en trefzekerder dan wanneer in de tweede kamer gedebatteerd wordt over maatregelen om banken die te moeizaam krediet verstrekken, te verplichten dit te versoepelen.

Resumerend; tijd voor een volgend kabinet om de hand in eigen boezem te steken en afscheid te nemen van de zesjescultuur binnen publiek bestuur, en ook zelf daadwerkelijk te besturen vanuit het gedachtegoed van de VOC-mentaliteit.

dinsdag 6 april 2010

De Rug van Balkende.

Als je de moeite neemt om eens wat verder naar het door de ambtenaren gesuggereerde pakket maatregelen ter bestrijding van de crisis te kijken, vallen een paar vervelende zaken op. Niet zozeer omdat bezuinigingen op zich nooit leuk zijn, maar omdat de visie op de 'betere wereld' (of op z'n minst een beter Nederland) die de maatregelen op zouden moeten leveren ontbreekt. Op drie niveaus hebben de diverse commissies de boot gemist; zowel qua uitgangspunten (geen visie, en alleen maar negatieve acties, geen samenhang), als qua uitvoering (grootste gedeelte van de maatregelen is slechts verkapte belastingverhoging), als qua denkrichting (ondoordachte effecten, en geen fundamentele vernieuwingen).

Om met het eerste punt te beginnen. Het pakket straalt niet een overkoepelende visie uit waarop de maatregelen zijn gebaseerd. Het pakket (als het al zo genoemd mag worden) bestaat voor het overgrote gedeelte uit ‘negatieve’, c.q. beperkende, losse, veelal adhoc maatregelen. Er wordt niets nieuws gecreëerd, er zijn geen projecten die meerwaarde op zouden kunnen leveren. Daardoor hebben de maatregelen een negatieve, onsamenhangende teneur. Misschien was dat de bedoeling, en willen de bestuurders niet dat we te optimistisch worden, of weer gaan bouwen? En wellicht wordt van ambtenaren geen samenhangende visie verwacht, die hoort immers vanuit de democratisch gekozen volksvertegenwoordigers te komen?

In de tweede plaats gaat de creativiteit van de ambtelijke commissies kennelijk niet verder dan het zo verdekt mogelijk meer belasting heffen, onder het mom van besparingen. Het gros van de maatregelen bestaat uit impliciete belastingverhogingen. Immers een overheid die minder uitkeert, dan wel hogere heffingen oplegt zonder er meer voor te doen, verhoogt de belasting. Een snelle rekensom laat zien dat het structureel om minstens €15mrd gaat. Een paar voorbeelden:
* Mobiliteitsheffingen 1,7 mrd; dit is pure belastingheffing, zie vorige blogbijdrage.
* Verlaging minimumloon; impliciete doelgroepheffing.
* Doelmatigheid in de zorg vergroten; €6,4mrd lastenverzwaring.
* WW uitkering en Wajong beperken en premies omhoog; belastingverhoging.
* Kinderregelingen beperken met €1,8mrd; ijskoude lastenverzwaring.
* Boetes verhogen; is gewoon belastingverhoging, het wordt immers niet uit oogpunt repressie/preventie gedaan.
* Politie inzet bij evenementen laten betalen; is fundamenteel onjuist, en hoe dan ook belastingverhoging.
* Basisbeurs omvormen naar ‘sociaal leenstelsel’, is belastingverhoging.
* Gebruiker betaalt voor Asiel; nog even los van de ethiek in deze; ook een simpele belastingverhoging.
* Alle woningmarkt gerelateerde maatregelen zijn feitelijk belastingverhogingen.

Als derde valt op dat ook inhoudelijk (vrijwel) alle maatregelen nogal wat kritiek verdienen. Een viertal willekeurige voorbeelden illustreert dit perfect. Als eerste is daar het terugdringen van aantallen ambtenaren (o.a. defensie, politie). Dat levert op korte termijn sowieso niets op doordat wachtgeld betaald moet worden. Sterker nog, waarschijnlijk zullen de ministeries tegen de tijd dat de wachtgeldperiode voorbij is, dusdanig zijn uitgedijd dat de oude aantallen ambtenaren weer opnieuw aangesteld zijn, dit soort acties is derhalve niets anders dan een langdurige, betaalde vakantie voor ambtenaren. Het tweede voorbeeld betreft de bezuinigen op onderwijs (basisbeurs), innovatie en klimaat/duurzaamheid. Precies die beleidsterreinen waar de Nederlandse economie in de toekomst profijt zou kunnen hebben, daar gaat de geldkraan dicht. Kortom, de enige mogelijkerwijs positieve punten in de plannen, zijn vakkundig de nek omgedraaid. . . De derde denkfout zien we bij de besparingen op ontwikkelingssamenwerking. Dit zal ongetwijfeld bij een gedeelte van de Nederlandse bevolking goed vallen, maar feitelijk is dit een op het (minst welvarende) gedeelte van het ‘buitenland’ afgewentelde belastingverhoging. Die zal bovendien, als de redeneringen kloppen, bijdragen aan meer terrorisme wereldwijd, doordat juist de 'kansarme en/of uitzichtsloze wereldburgers' zich eerder tot terroristische groeperingen aangetrokken voelen. Elke euro die hier bespaard wordt, kan dus linea recta weer uitgegeven worden aan terrorisme bestrijding... Daarenboven is het niet erg chique, en wel heel gemakkelijk om je belastingverhogingen op die manier af te wentelen, dit zal onze internationale reputatie geen goed doen. Als laatste misschien wel de meest ludieke van allemaal: €5,- eigen bijdrage bij de huisarts... Er is niet heel veel fantasie voor nodig om te zien dat de incasso ervan meer gaat kosten dan dat het ooit op zal kunnen leveren, en dat er bovendien niemand daardoor niet meer naar de huisarts zou gaan. Was wellicht nog wel aardig geweest om die €5,- per handeling te korten op de medici; is veel simpeler te incasseren, bovendien zullen zij daardoor niet gelijk tot armoede vervallen.

Wat leert ons dit allemaal? Er wordt verkapt, maar wel structureel een lastenverzwaring van (afgerond) €15mrd doorgevoerd. Dit wordt vervolgens gemaskeerd met allerlei ingewikkelde maatregelen, die stuk voor stuk niet zullen gaan werken, omdat ze slechts bestuurlijke drukte creëren, waardoor de lastenverzwaring feitelijk verspild wordt aan zinloze ‘bestuurlijk drukte’.

Wat is het alternatief? Gewoon open en eerlijk een belastingverhoging van €1.000,- per jaar doorvoeren voor elke Nederlander ouder dan 4 jaar, dat zijn er zo’n 15 miljoen, dus voila; eerlijk verdeeld: iedereen een stukje nominale crisistax, geen ingewikkelde nivellering etc., gewoon iedereen een beetje. Als we die €1.000,- crisistax dan ‘De Rug van Balkende’ noemen, naar analogie van ‘Het kwartje van Kok’, is het financiële gat gedicht, en in ruil daarvoor kunnen we dan de komende jaren lekker zeuren over de crisistax die nooit meer wordt teruggedraaid... Ergens is dan ook nog wel wat geld over om vervolgens een gevarieerde groep mensen, met niet alleen ambtenaren, maar ook ondernemers en wetenschappers aan het werk te zetten, die met werkelijk creatieve (als in: creatie, iets nieuws neerzetten) oplossingen voor de crisis komen, die fundamenteel nieuwe dingen op gaan leveren, waardoor we het ontstane ‘gat’ uiteindelijk met nieuw gecreëerde meeropbrengsten kunnen dichten.

En daar zit 'm nu ook de crux van het verhaal. . . Is het wel handig als de overheid nu structureel €15mrd aan de private sector onttrekt? In de kern ontstond de crisis doordat we op mondiaal op grote schaal, ongedekt, onze consumptie te ver vooruit hadden gefinancierd. Dit leidde uiteindelijk tot het 'verdampen' van heel veel vermogen, wat dan door de overheid werd 'aangevuld', en om dat te compenseren gaat de overheid nu nog weer eens een hoop geld uit de private sector halen, zonder dat ze daarmee de gaten dicht. Als de overheid nu al iets zou moeten doen, zou het wellicht beter kunnen liggen in de sfeer van het stimuleren, aanjagen van de private sector om daadwerkelijk nieuwe waarde te creëren? Daarover volgende week meer.

donderdag 1 april 2010

Elk overheidsingrijpen om files te bestrijden, zal de files alleen maar erger maken!

Nadat demissionair minister Eurlings de invoering van de kilometerheffing had afgeblazen, komen in de bezuinigingsvoorstellen die de ambtenaren vandaag presenteren weer allerlei aangepaste voorstellen ter zake terug. Hieruit blijkt natuurlijk glashelder dat de overheid ook zelf ziet dat zij absoluut niet in staat is om de files op te lossen, en dat maatregelen die zij neemt alleen maar bedoeld zijn om meer middelen te genereren. Normaliter ageren de burgers tegen belastingverhogingen, maar als de overheid stelt dat het gaat om het oplossen van de doorn in het oog van de burger die file heet, zal de burger de impliciete lastenverzwaring makkelijker slikken, ook als achteraf blijkt dat er niets wordt opgelost.

Dat de overheid de files niet kan oplossen komt doordat het niet de overheid is die de file veroorzaakt, maar de burger in zijn hoedanigheid als automobilist. Die burger moppert dan volop als ie gemiddeld elke werkdag een klein uurtje extra ‘kwijt’ is doordat ie besluit om met talloze anderen in de rij te gaan staan.

Als de burger het verlies van dat uurtje echt zo erg zou vinden, dan zou ie meer moeite doen om door verhuizing en/of verandering van baan er iets aan te doen. Kennelijk, doordat files heel vaak bestaan uit dezelfde deelnemers die dag in, dag uit in dezelfde rij gaan staan, vinden we het niet zo erg, nee sterker nog, misschien ontlenen we er zelfs wel nut aan, dus verliezen we helemaal geen tijd met de file! Tijd om na te denken, te bellen, te internetten, gewoon even alleen met jezelf. . . Het is niet denkbeeldig dat sommigen het heerlijk vinden! Juist omdat (zeker de vaste) files planbaar zijn, kun je er gewoon rekening mee houden, dus niemand hoeft meer te laat op een afspraak te komen (als dat dan toch gebeurt, en je gebruikt de file als excuus, zeg je alleen maar dat je niet wilt plannen...). Los daarvan is het gesprek over de file inmiddels een vast onderwerp van gesprek geworden waar 90% van alle zakelijke ontmoetingen mee begint. Een dankbare ‘common enemy’, die gelijk een band schept.

Wat de overheid ook zal doen om files te bestrijden, het zal slechts averechts gaan werken. Kilometerheffingen, extra asfalt, stimuleren van het thuiswerken, verbeteren openbaar vervoer, allemaal zaken die op het niveau van de individuele automobilist er toe leiden dat hij/zij zal denken dat er specifiek voor hem/haar meer ruimte op de weg komt, waardoor hij/zij niet uit de auto zal stappen. Eenmaal gewend aan de file die gewoon blijft bestaan (doordat alle automobilisten denken de enige te zijn die profiteert van extra asfalt of van de anderen die door de maatregelen de auto laten staan) schikken de automobilisten zich in de situatie en gaan door met mopperen. Niemand overweegt zelf de eigen situatie aan te passen. Lees: op z’n minst nadenken verhuizen, of veranderen van baan. Kennelijk wegen de (verwachte) nadelige effecten van een nieuwe baan, of andere woonomgeving niet op tegen de voordelen van het niet meer in de file staan. Kortom zo veel feitelijk aantoonbare ergernis levert de file nou ook weer niet op.

Ook het wegvervoer ondervindt kennelijk nog niet zoveel schade door files dat het de sector aanzet tot het vinden van oplossingen. Was het al niet Schumpeter die zei: ‘Unternehmen ist erfinden neue Kombinationen’? Kennelijk is er, ondanks alle veronderstelde schade door files, nog geen behoefte aan nieuwe combinaties om er iets aan te doen. . . Ach en in het ergste geval wordt de schade zo groot dat de onderneming ‘kapot’ gaat, en ook dan weer zou dat volgens Schumpeter leiden tot creatieve destructie – soms moet het oude eerst kapot gaan voor er iets nieuws kan ontstaan. En ook in deze sector treedt hetzelfde gedrag op als bij de individuele automobilist als de overheid maatregelen doorvoert die de mobiliteit zouden moeten verbeteren.

Samenvattend kan tot dusver gesteld worden dat de ‘gedupeerden’ mopperen over de gevolgen van hun eigen keuzes, maar tegelijkertijd niet bereid zijn om individueel tot actie over te gaan om iets aan de gevolgen van hun eigen keuzes te doen. Dit laatste wordt nu juist weer bekrachtigd door de overheid die stelt dat het haar probleem is wat zij zal oplossen, waardoor de in de vorige twee alinea’s aangehaalde reacties bij burgers en ondernemers optreden, met als gevolg meer en langere files. Een vicieuze cirkel kortom.

Hoe kunnen we dit oplossen? Om te beginnen zou de overheid niet uit moeten gaan van een mobiliteitsbeleid, wat per definitie een afgeleide en gesegmenteerd is, maar van een integraal en holistisch totaal beeld op het beleid dat voor Nederland gevoerd moet worden. Daar hoort een passende (integraal en holistisch) infrastructuur bij. Waarvan de capaciteit overigens met behulp van rekenmodellen welhaast tot op de vierkante millimeter nauwkeurig te bepalen is, vanwege de enorme hoeveelheid beschikbare data. Een half uurtje Google gebruiken, levert een schat aan data op van instanties als VID, Rijkswaterstaat, ANWB en andere instanties die voortdurend het Nederlandse wegennet monitoren. Zodra de overheid in die voornoemde infrastructuur voorzien heeft, en die op een bruikbaar niveau onderhoudt, heeft zij aan haar taken voldaan. Als dan individuele burgers en ondernemers besluiten om collectief de infrastructuur meer (dan binnen het voorziene holistische beleid past) te gaan gebruiken, dan is het ook aan die partijen om een oplossing te vinden voor het vermeende ongemak dat door het overmatige gebruik ontstaat.

Anders gezegd, eigenlijk zouden, als files binnen een coherent aangelegde infrastructuur ontstaan, ze zo erg moeten worden dat de meest gedupeerden zelf oplossingen gaan zoeken. De meest gedupeerden zullen namelijk als eersten individueel de balans door zien slaan tussen de gevreesde nadelen van een oplossing en de (kennelijk?) ervaren nadelen van huidige situatie. Zij die niets doen en in de file gaan staan, vinden de file kennelijk niet erg genoeg om hun situatie te veranderen, zij moeten dus ook niet mopperen over de file. In die gevallen hoeft de overheid al helemaal niets te doen om hun zogenaamde (!) problemen op te lossen.

Zo bezien zijn alle overheidsmaatregelen gericht op filebestrijding per definitie zinloze, en een mooi voorbeeld van populistisch issuemanagement, dat binnen een steeds meer versnipperend politiek landschap de overhand lijkt te krijgen.