vrijdag 14 mei 2010

Nederland haat de Telegraaf!

Internettent Nederland loopt behoorlijk massaal te hoop tegen De Telegraaf die vanochtend om kwart voor zeven een kort verslag publiceerde van een telefoongesprek met Ruben, de enige overlevende van de vliegramp in Tripoli. Op zich niet eens zo verbazingwekkend of verrassend dat opeens iedereen het er, zonder verder nadenken, over eens is dat zoiets ‘niet kan’. Niet alleen de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die zonder aarzelen de artsen in het Libische ziekenhuis verwijt onzorgvuldig met Ruben’s privacy om te gaan zit op diezelfde lijn, ook onze demissionair minister Rouvoet twittert lekker ongenuanceerd mee in de massahysterie: 'Maak me enorm boos over schaamteloze telegraaf die met ruben gebeld heeft. Hoe haal je 't in je hersens?!'. Zo rond 13.00 uur hadden in de ‘polderpeil-opiniepeiler’ van Trouw 572 van 715 stemmers De Telegraaf veroordeeld, terwijl nog eens 114 mensen de mening van de s-g van BuZa delen. Tegelijkertijd blijken op Youtube al zo’n 16.000 mensen de filmpjes over Ruben bekeken te hebben, kennelijk is het ‘prima’ om op internet eenzijdig naar filmpjes van Ruben te kijken, maar is actief contact zoeken uit den boze. Derhalve lijkt enige nuancering in het web-gedreven ‘volksgericht’ tegen De Telegraaf op z’n plaats. De vraag is wat er nu eigenlijk allemaal gebeurt. Daarom even wat zaken op een rijtje. Via de al dan niet altruïstische belangstelling voor de ramp, naar het vraagstuk of, dan wel in hoeverre De Telegraaf ethisch heeft gehandeld, naar de achtergronden van de reacties op de actie van De Telegraaf (hierna: ‘de krant’).

Om met de belangstelling voor de ramp te beginnen; die was, in ieder geval in Nederland, massaal. Alle (nationale) radiostations wijdden hun volledige uitzendingen aan de ramp, van minuut tot minuut werd elk flintertje informatie de ether in geslingerd, om dan, zoals dat nu eenmaal in complexe situaties het geval is, ook weer regelmatig tegengesproken te worden. Luchtvaart specialisten werden gehoord, en iedere Nederlander raakte langzaam met een gevoel van afschuw vervuld. ’s Anderendaags bleek ook dat de relevante nieuwsuitzendingen op tv een extreem hoge kijkdichtheid kenden. Een snelle scan op Google levert 134.000 hits op ‘ramp Tripoli’ op; dat zijn dus de hits die betrekking hebben op het Nederlands taalgebied; ‘crash Tripoli’ levert bijna 2,9 miljoen hits op. De conclusie dat we zoveel als enigszins mogelijk willen weten over de ramp lijkt gerechtvaardigd. Of dit allemaal gebaseerd is op puur altruïstisch mededogen met de slachtoffers en hun nabestaanden, is iets wat we ons best wel eens af zouden mogen vragen. Waar houdt de compassie op en waar begint onze eigen (dus: egoïstische) angst de overhand te nemen? Neemt bijvoorbeeld niet op enig moment het gevoel ‘dat had mij dus ook kunnen overkomen’ de overhand? Zijn we niet enorm geïnteresseerd in het ‘spektakel’ (excusez le mot...) dat met een dergelijke ramp gepaard gaat, moeten we niet mee in de ‘massahysterie’, die door de makkelijke massamediale ontsluiting van informatie gevoed wordt? Immers als we ons zouden beperken tot een introspectief gevoel van medeleven, kunnen we ons niet meer mengen in ‘het gesprek van de dag’. Dat een dergelijk trieste gebeurtenis leidt tot een uiteindelijk hoofdzakelijk door egoïsme (eigen angsten) gedreven massale belangstelling laat zich menselijkerwijs eigenlijk heel goed verklaren. In de eerste plaats worden we opeens geconfronteerd met de feilbaarheid van ons ‘eigen’ technische kunnen. Al die techniek waar we met z’n allen zo blind op vertrouwen, blijkt niet onfeilbaar te zijn. En juist omdat we er zelf toch ook op vertrouwen, betekent het dat het ook ons kan overkomen. Daarbij komt nog het solidariteitsgevoel dat opgeroepen wordt doordat er ‘landgenoten’ slachtoffer zijn, het komt dus erg ‘dichtbij’. Opeens blijkt ‘De Nederlander’ te bestaan, en diezelfde Nederlander is ook nog eens slachtoffer. Waar het in een globaliserende multiculturele samenleving heel moeilijk blijkt te zijn om de Nederlandse identiteit te handhaven, is er opeens de ‘common enemy’ van de falende techniek die ons bedreigt, en waardoor we ons opeens solidair voelen, waaraan we in ieder geval een deel van onze identiteit ontlenen. Die solidariteit komt echter niet voort uit altruïsme, maar uit egoïsme, enerzijds vanuit de idee dat het ons net zo goed zelf had kunnen overkomen, en anderzijds omdat het ons helpt onze identiteit overeind te houden. De eerste nuancering kan dus zijn dat er op z’n minst het vermoeden bestaat van een in ieder geval gedeeltelijk door egoïsme gedreven belangstelling voor de ramp.

Als we dan de actie van de krant onder de loep nemen komen we al heel snel bij de vraag of medewerkers (de journaliste, maar vlak ook de redactie niet uit, die beslist immers of een ‘item’ al dan niet gebruikt wordt...) van de krant ethisch gehandeld hebben. Zonder een cultureel relativist te willen zijn, denk ik dat we in de eerste plaats de actie in het licht van de tijdgeest moeten zien. Ik herinner mij een voorval van zo’n 35 jaar geleden, toen in mijn directe omgeving een gezin (vader, moeder twee kinderen) met de auto verongelukte en de zoon van een jaar of acht negen de enige overlevende was. Veel meer dan een klein berichtje in de lokale krant werd er niet aan het ongeval gewijd. De jongen die het overleefde werd opgenomen in het gezin van oom en tante, en leeft, voor zo ver ik weet, zijn leven tot op de dag van vandaag op een redelijk normale manier. In het geval van Ruben zal dat lastig worden. Mede door de in de vorige alinea onderzochte massale belangstelling is Ruben een soort van nationaal symbool geworden. Zijn overleven bewijst dat het mogelijk is om zelfs de gevreesde technische feilbaarheid te overleven. En omdat hij Nederlander is, straalt een beetje daarvan af op zijn landgenoten. Dat hij vervolgens door die zelfde landgenoten, ieder geval de komende tijd, het recht op een ‘zelf’, een eigen identiteit, wordt ontnomen, staat niemand bij stil. Even zo waarschijnlijk zal er massaal naar de televisieprogramma’s worden gekeken waar hij, zodra het hem fysiek beter gaat, zal verschijnen en vertellen hoe het met hem gaat. Die belangstelling is dan echter (naar analogie van de vorige alinea) niet gericht op de mens Ruben, maar op zijn symboolrol. Hij staat dan voor hoop op overleving in ons gevecht tegen (technische, menselijke) feilbaarheid. De vraag is nu geworden hoe erg het is voor de jonge mens Ruben om, naast de verschrikkelijke ramp die hem is overkomen, ook nog eens het recht op een eigen identiteit te worden ontnomen in ruil voor de symboolrollen waar we kennelijk in onze zoektocht naar identiteit en solidariteit behoefte aan hebben.

Als internettent Nederland vindt dat het afschuwelijk is wat de krant ten opzichte van Ruben gedaan heeft; laten we dan ook nu besluiten om de jongen per persoon nog een keer een oprechte, warme blijk van medeleven te sturen, en hem vervolgens met rust te laten en hem de kans te geven zijn eigen leven weer op te pakken, dat zal al meer dan moeilijk genoeg zijn. Wat de journaliste en de redactie betreft... Zoals gezegd, beschouw hun daad eens in het licht van de tijdgeest. Is het niet zo dat we sinds de maatschappelijk geaccepteerde opkomst van ‘reality-TV-shows’ voortdurend geconfronteerd worden met de meest intieme details van allerlei mensen en hun omstandigheden. Kijken we niet allemaal naar medische programma’s waar we zien hoe mensen geopereerd worden? Willen we niet van elke ramp het menselijke deel van het drama zien? Maar oh wee, als het te dichtbij komt, dan zijn we over diezelfde dingen opeens verontwaardigd, zeker als het een krant betreft die toch al een bepaalde reputatie heeft.

Maar wat nu als de journaliste eens heel erg echt begaan was met de jongen, en ook nog eens dacht dat alle mensen echt wilden weten hoe het met hem gaat, en dacht dat de Libische artsen door hun tegenstrijdige berichtgeving niet 100% betrouwbaar waren? Dan zou het toch, er vanuit gaande dat de arts weet wat hij doet als hij de jongen de telefoon geeft, een gerechtvaardigde actie zijn geweest? Ga maar na, de arts ziet een telefoontje uit +31 (Nederland) binnen komen, weet dat de jongen fysiek voldoende gezond voor een gesprek met het thuisland is, en wil hem dit niet ontzeggen, in de overtuiging dat het zijn herstel zal bevorderen. De journaliste is oprecht, en wil Ruben een hart onder de riem steken, en bovendien alle oprecht betrokken Nederlanders uit het ongewisse helpen. Kortom, ieder handelt vanuit volledige terechte en eerbare motieven. Het feit dat er toch verontwaardiging ontstaat over de het interview(tje) met de jongen, zonder dat men de beweegredenen van de betrokkenen kent, kan niet anders betekenen dan dat een of meerdere van de eerdere veronderstellingen niet kloppen. Dus: we vinden de krant niet oprecht, we zijn niet echt geïnteresseerd in het feitelijke wel en wee van Ruben (wel in zijn symboolrol), en Libische artsen deugen sowieso niet. De conclusie dat de verontwaardiging op niets anders dan een combinatie van vooroordelen en onechte belangstelling is gebaseerd, lijkt dan opeens wel zeer gerechtvaardigd.

Het mag duidelijk zijn dat het best moeilijk is om een uitspraak te doen over journalistieke ethiek in dit specifieke geval. Daarvoor zouden we de desbetreffende journaliste moeten bevragen, en haar eigenlijk zelfs vrij goed moeten kennen. De resulterende verontwaardiging naar aanleiding van haar actie kan in ieder geval met de nodige scepsis bekeken worden. Dan is het ook nog heel wel mogelijk om de actie vanuit verschillende ethische perspectieven te benaderen. Vanuit Kantiaanse plicht ethiek (wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet; en behandel een mens nooit anders dan als doel, nooit als middel) zou je, als je aanneemt dat de journaliste zoals hiervoor beschreven oprecht handelde, de actie zo goed als zeker niet kunnen veroordelen. Alleen als je zeker zou weten dat ze Ruben als middel behandelde, en zeker zou weten dat Ruben niet door haar gebeld wilde worden, kun je de actie van de journaliste veroordelen. Vanuit deugd ethiek geldt een soortgelijke redenering. Niet zozeer de actie zelf, maar de deugdzaamheid van de beweegredenen van de betrokkenen spelen dan een belangrijke rol. Zonder die in detail te kennen kunnen we dus niets zeggen over de actie, zonder zelf onethisch bezig te zijn. De derde mogelijkheid, om de actie te bezien vanuit een utilitaristisch perspectief (‘greatest good for the greatest number’) strandt op het niet kennen van de beweegredenen van betrokkenen. Wederom, het hier ongenuanceerd veronderstellingen over aan nemen is evengoed onethisch.

Alles overziend kan de conclusie alleen maar luiden dat het onvoorstelbaar vreselijk is wat Ruben is overkomen, en ik wens de jongen dan ook niets dan alle goeds en een zeer voorspoedig herstel en hoop dat hij verschoond blijft van de symboolrol die hem welhaast ongemerkt opgedrongen wordt (dat zou vanuit plicht ethiek bezien overigens ongelofelijk onethisch zijn!), zodat hij tenminste de kans krijgt een enigszins ‘normaal’ leven op te bouwen. Laten wij met z’n allen ook een beetje meer nadenken over het waarom van onze (re-)acties, en achterliggende motieven, alvorens we een ongefundeerd digitaal volksgericht aanrichten en ons daarmee juist impliciet schuldig maken aan datgene wat de terechtgestelde verwijten.

donderdag 6 mei 2010

Hoe gadgets leiden tot evolutionaire debilisering.

Afgelopen weekend was er even een heel erg moeilijk moment voor me, toen mijn iPhone, na wèl ruim 3 maanden trouwe dienst, overleed aan wat op internetfora wordt omschreven als ‘White Screen Death’. Zoals gebruikelijk in rouwprocessen heb ik het eerst braaf ontkend en het internet afgestruind op zoek naar een methode om het ‘trouwe’ apparaatje te reanimeren, echter niets mocht nog baten. . . Langzamerhand drong de catastrofe zich in haar volle omvang aan me op: mijn ‘extended mind’ was niet meer.

‘Tjonge’, zult u zeggen ‘wat een dramatische woorden. . .’, en dan kan ik niet anders dan dat volledig beamen. Zo gek, uniek en/of overdreven was mijn gemoedstoestand overigens helemaal niet. De aardige en begripvolle meneer in de telefoonwinkel die mijn iPhone ter reparatie aannam, wist me te vertellen dat met enige regelmaat klanten met soortgelijke problemen zich melden, en dan weigeren om de iPhone ter reparatie op te laten sturen, ‘omdat ze niet (meer) zonder kunnen’. Gelukkig, zo afhankelijk ben ik nog niet geworden. Met mijn aloude Moleskine schriftje en een potlood had ik al snel o.a. mijn To Do lijstje en agenda weer up-to-date, gelukkig bleek mijn gewone ‘mind’ nog redelijk naar behoren te functioneren. Maar ik was wel aan het denken gezet. Hoe kan het zijn dat we zo afhankelijk worden van apparaatjes die bedoeld zijn om ons leven makkelijker maken? En dan moeten we niet alleen denken aan de iPhone, met alle beschikbare Apps, Blackberries, etc. Maar denk ook aan TomToms, voorgeprogrammeerde ovens, koffiezet apparaten etc., etc..

Ik weet nog dat ik vroeger alle belangrijke telefoonnummers, verjaardagen, jubilea e.d. ‘gewoon’ uit het hoofd kende; als iets echt belangrijk was, dan zorgde je er wel voor dat je het niet vergat. Maar ik betrap me er steeds vaker op dat ik geen energie meer in dat soort dingen steek, omdat daar apparaatjes voor zijn die dat minstens even goed doen, zodat ik die energie anders, maar vooral ook beter kan aanwenden. Dat leidt er toe dat je dan uiteindelijk het onthouden of het zelf kunnen volledig verleerd. Wie zet er niet uit gewoonte de TomTom in de auto altijd aan? En als je dan een keertje, vooral tijdens een lange rit, het apparaatje niet gebruikt je vervolgens je afslag (bijna) mist omdat er niet tegen je gezegd werd dat je de afslag moet nemen? Dit soort verschijnselen, het verleren/vergeten van vaardigheden die makkelijker door apparaten uitgevoerd kunnen worden, leidt uiteindelijk tot debilisering. Volgens de Dikke van Dale is daar sprake van als iemand verstandelijk gehandicapt wordt in een mate die zelfstandig functioneren problematisch maakt. Als we onze vaardigheden door een grote mate van vertrouwen op handige, ‘convenience’-gerelateerde gadgets, langzaam verliezen is de vraag of we nog wel zelfstandig kunnen functioneren als die gadgets minder betrouwbaar blijken te zijn. Dat geeft te denken. . . Als je dan in navolging van, onder andere, de evolutiebioloog Dawkins aanneemt dat vaardigheden het gevolg zijn van evolutie op cultureel niveau ontstaat een interessant perspectief. Evolutie is, heel simpel gesteld, een proces waarbinnen natuurlijke selectie een belangrijke rol speelt.

Toevallige genetische mutaties die hun drager in staat stellen succesvol(ler) te overleven zullen zich definitief nestelen in de genen. Gekoppeld aan de idee dat het organisme zijn energie maar een keer kan gebruiken zal het in principe bij voorkeur geen energie steken in (het ontwikkelen van) die zaken die niet bijdragen aan een succesvoller overleven van het organisme. Binnen de cultuur is niet het gen de drager van erfelijke informatie maar het ‘mem’ zoals Dawkins dat noemt. De werkwijze is echter hetzelfde. Een keer dat een mem (een zichzelf vermenigvuldigende mentale constructie, die als het ware van brein naar brein springt, als drager van bepaalde vaardigheidsinformatie) verdwenen is, omdat het niet meer bijdroeg aan een succesvoller overleven, is het ook definitief weg. Dan kan het hooguit via toevallige mutaties (ontdekkingen) later weer terugkomen, maar dan zal eerst weer moeten blijken dat het bijdraagt aan een succesvoller overleven, anders zal de drager van het mem z’n kostbare energie er niet aan verspillen.

Dit alles betekent dat we langzaamaan een gedeelte van onze overlevingsvaardigheden buiten ‘skin & skull’ (zoals Clark & Chalmers dat zo mooi formuleren) aan het plaatsen zijn en wel in onze gadgets. De desbetreffende vaardigheidsmemen zullen dan verdwijnen. Dat impliceert dan weer dat het voor ons, als we onverwacht zonder onze gadgets zouden komen te zitten, problematisch wordt om zelfstandig te kunnen functioneren. De zin ‘ik kan absoluut niet zonder mijn iPhone’, is daar de bevestiging van. Aangenomen dat de convenience-gadgets menselijke vaardigheden representeren, doemt dan ook de vraag op of, als de vaardigheidsmemen verdwenen zijn we dan uiteindelijk nog wel in staat zullen zijn die gadgets te bouwen. Op dat moment is dan een vaardigheid volledig weg geëvolueerd. Zo bezien, lijkt het steeds meer vertrouwen op technologieën buiten ‘skin & skull’ een ‘gevaarlijke weg’.
Aan de andere kant is het zo dat het gebruik maken van de gadgets een bewuste keuze is, en ongetwijfeld zullen we, als ze er niet meer zijn, ons ook weer wel redden, maar we zullen dan een hoop dingen die nodig zijn voor zelfstandig functioneren weer opnieuw uit moeten vinden. En soms lijkt het er ook wel op of we dat helemaal niet willen. Want het opvallende is dat we de energie die vrijgemaakt wordt door het gebruik van gadgets voor het overgrote deel in escapistisch gedrag wordt gestoken. We lezen een tijdschrift, of een roman of we hangen voor de buis voor de zoveelste comedy, reality- of talkshow, we kunnen lekker ronddolen op een of andere fair, naar een of ander pretpark, of ons anderszins onledig houden. Of, om het in de werksfeer te houden, hoeveel van ons vragen zich na weer een (ogenschijnlijk) nutteloze vergadering waarom we daar eigenlijk zaten? Het percentage van de beschikbaar gekomen tijd dat we besteden aan reflectie, of het eventueel verder verbeteren van de wereld, om het gelijk maar heel groot te maken, is schrikbarend klein.

Kennelijk is er een krachtig mem onder de mensen dat ons naar een wereld toe laat werken waarin we er naar streven om zoveel mogelijk basale vaardigheden door technologische gadgets uit te laten voeren. De tijd/energie die daardoor beschikbaar komt, besteden we dan het liefst aan escapisme. Daar over doordenkend, kan de conclusie bijna niet anders zijn dan dat de mens bij voorkeur zich niet met taken en/of verantwoordelijkheden bezig houdt, maar het liefst een luchtige, oppervlakkige niet-betrokken invulling van het leven zoekt. Deze toestand wordt dan ook nog eens versterkt door een overheid die voortdurend bezig is haar bemoeienis steeds verder uit te breiden, via een stortvloed aan regeltjes, registraties, etc. Dat we de mens dit voetstoots accepteert, leidt er weer toe dat we ook waar het gaat om maatschappelijk gedrag, er de voorkeur aangeven om niet zelf te denken, maar ons volgens een van buitenaf opgelegde set aan regels te handelen. En als er dan ergens (nog) geen regels voor zijn, of zelfs als we ons even zonder toezicht wanen (denk ook maar eens aan alle videocamera’s in de openbare ruimte, en het bewaren van data- en betalingsverkeer), is de verleiding wel heel groot om ons abnormaal, normloos te gaan gedragen. Met behulp Marx’ gedachtegoed kunnen deze fenomenen worden toegeschreven aan vervreemding. Door steeds verdergaande arbeidsspecialisatie en scheiding van arbeid en bezit is de mens vervreemd van het product van zijn arbeid, van zijn arbeid, van zijn medemens en uiteindelijk ook van zichzelf. Aan de ene kant is de materiële welvaart van de mens de afgelopen anderhalve eeuw enorm toegenomen, terwijl aan de andere kant diezelfde mens enorm vervreemd is. Anders gezegd, we zijn ons niet meer bewust van onze intrinsieke motivatie, onze èchte drijfveren.
De mensheid streeft er kennelijk naar om o.a. door gebruik te maken van technologische mogelijkheden een steeds makkelijker en oppervlakkiger leven te leiden.

Dat is kennelijk de weg van de evolutie der memen en derhalve onvermijdelijk. Of zouden we ons hier tegen moeten verzetten en een jaarlijkse wereldwijde gadget- en convenience-loze week uitroepen? Desnoods beginnen we met een gadgetloze dag, om te wennen, en om te zien of het ons wel lukt om zelfstandig te functioneren. . . Dat zou dan, om te beginnen, weer heel goed passen in de schier eindeloze rij voorschriften, die natuurlijk door middel van toezicht gehandhaafd moeten worden (sic). Tegelijkertijd stelt zo’n week ons perfect in staat om onze vaardigheden om zelfstandig te functioneren te onderhouden, en wellicht dringt het op termijn zelfs de vervreemding terug, en is het nog niet te laat om de hiervoor geschetste culturele evolutie te keren.