dinsdag 14 februari 2012

Occupy . . . . . . of: een beweging van niets, uit niets, naar niets?

1.0 Inleiding
In september 2011 leek de Occupy beweging opeens, als uit ‘het niets’ een wezenlijke plaats in de civil society op te eisen. De beweging materialiseerde zich voor het eerst op en rondom Wall Street, New York. Daarna verspreidde de beweging zich al snel over de grotere steden van de (Westerse) wereld, ondersteund door zowel Social Media (websites als Twitter, Facebook, diverse blogs) als door de meer traditionele media zoals kranten en televisie. Door velen , niet in de laatste plaats door de Occupy beweging zelf, is deze opkomst gezien in samenhang met, dan wel in het verlengde van het ontstaan van andere protestbewegingen zoals bijvoorbeeld de Arabische lente . In alle gevallen lijkt de kern van het protest zich te richten tegen de huidige machthebbers (in de meest ruime zin des woord), gevoed door het ervaren van een als ongelijk beschouwde verdeling van materiële welvaart en macht. Naast deze veronderstelde voedingsbron lijken de achtereenvolgende crises die de wereld sinds 2008 hoofdzakelijk vanuit het economisch domein overspoelden, een niet onbelangrijke katalysator in het uiteindelijk materialiseren van in ieder geval de Occupy beweging. De instrumenten die een belangrijke rol speelden bij de opkomst en groei van deze bewegingen zijn grotendeels de zelfde. De reden om in dit essay de nadruk te leggen op de Occupy beweging is dat zij vooralsnog afzien van het actief inzetten van (fysiek) geweld, waardoor de Occupy beweging zich lijkt te onderscheiden van de andere bewegingen. Vanuit dit perspectief zal in onderzocht worden in hoeverre de opkomst van de Occupy beweging (beter) begrepen kan worden, hoofdzakelijk door gebruik te maken van het gedachtegoed van Kant en Rancière.
Ondanks het geweldloze karakter werd de Occupy beweging aanvankelijk geconfronteerd met een grootschalig, en zelfs fysiek verzet namens de zittende machthebbers, en met regelmaat werden oorspronkelijk geweldloze manifestaties van de Occupy beweging met veel machtsvertoon door de politie (letterlijk) uiteen geslagen, wat onder meer dankzij voornoemde communicatie instrumenten, bijdroeg aan het aanvankelijke succes van het protest (www.nl.wikipedia.org, 2012). Tegelijkertijd lijkt de aanvankelijk veel navolging en bijval oogstende Occupy beweging inmiddels op weg om een stille dood te sterven, nu de schok van het nieuwe ervan voorbij is. Deze stille dood lijkt nog versneld te worden doordat de Occupy beweging er met grote regelmaat van beticht wordt geen verhaal, geen doel te hebben, geen oplossingen te bieden, de beweging lijkt feitelijk te bestaan bij de gratie van het ‘overal tegen zijn’, en in de hedendaagse civil society wordt een dergelijke attitude kennelijk niet zo gemakkelijk geaccepteerd.

2.0 De analyse, opzet en aanpak.

In deze analyse zullen Kant’s ‘Kritiek van het Oordeelsvermogen’ (2009 (2)), tezamen met zijn ‘Metaphysische Anfangsgründe der Rechtslehre – Metaphysik der Sitten’(2009 (1)), en zijn ‘Metaphysische Anfangsgründe der Tugendlehre’ (2008) en Ranciere’s ‘Ten Theses on Politics’ (2011) qua gedachtegoed de nucleus van de theorie vormen. Vanuit dit gedachtegoed zal gezocht worden naar aanknopingspunten om de manier waarop en de mate waarin de Occupy-beweging er al dan niet in slaagt haar stempel op de civil society te drukken te analyseren. Hierbij zal het uiteindelijke doel zijn de beweging zodanig te begrijpen dat haar mogelijke tekortkomingen en eventueel sterke punten vanuit de perspectieven van voornoemde denkers verklaard worden, om vervolgens op grond daarvan tot conclusies en wellicht aanbevelingen te komen. Het belang van deze analyse is gelegen in het feit de geschiedenis gevuld lijkt met vergelijkbare ontwikkelingen. Is het niet opmerkelijk dat zolang in een samenleving qua materiële welvaart alles goed lijkt te gaan, dergelijke bewegingen niet van de grond komen, maar in economisch mindere tijden (veel) makkelijk(er) een vruchtbare voedingsbodem (b)lijken te vinden? Is er in dat perspectief sprake van een streven vanuit Occupy om feitelijk datgene te willen bezitten wat de deelnemers zeggen zelf niet te hebben (bijvoorbeeld macht en geld), maar degenen tegen wie zij zich richten wel? Stellen de Occupy deelnemers zichzelf door deze wens niet juist gelijk aan diegenen waar tegen ze zeggen in ’t geweer te komen, en welke implicaties zou deze constatering kunnen hebben? In hoeverre kan de Occupy beweging derhalve als een politieke beweging gezien worden? In het licht van de eerste constatering hierboven dient bovendien de vraag zich aan of het niet louter gaat om het spanningsveld tussen ‘mijn recht’ versus ‘het recht van de ander’, waardoor het onderzoek de kern van de civil society raakt. In het verlengde daarvan is dan ook de vraag in hoeverre de beweging als juridisch ‘correct’ gezien moet worden op z’n plaats. Is er sprake van ethisch handelen, zowel door de deelnemers als door degenen tegen wie de beweging zich verzet? Is dit ethisch perspectief relevant? Deze vragen zullen dan ook de leidraad vormen bij deze analyse die zal beginnen met het uiteenzetten van de meest relevante kenmerken van de Occupy beweging. Vervolgens zal de analyse aan de hand van voornoemde kenmerken uitgewerkt worden langs de perspectieven zoals Kant die schetst in §43 - §44 (2009 (1), p. 126 – 129):
• Tugend (innerlijk, synthetisch)
• Recht (uiterlijk, analytisch-vrij van interpretaties)
• Staatsrecht
• Volkenrecht
• Wereldburgerrecht.
De steeds grotere cirkel van beschouwing waarbinnen de vrijheid zich kan verwerkelijken, waarbij het volgende niveau nooit gerealiseerd kan worden zonder dat het vorige definitief gerealiseerd is, maakt het mogelijk om de hiervoor geformuleerde vragen ten aanzien van de Occupy beweging op een samenhangende manier te beantwoorden, waarbij de verschillende perspectieven ook zorgen voor volledigheid van de antwoorden. Overigens zal hierbij, omwille van de opgelegde restricties ten aanzien van de lengte van dit essay, voorbij worden gegaan aan zowel het volkenrecht als het wereldburgerrecht, niet in de laatste plaats omdat de in de inleiding aangehaalde vragen afdoende beantwoord lijken te kunnen gaan worden binnen de beperking van de eerste drie perspectieven.

3.0 De kenmerken van de Occupy beweging.
De specifieke kenmerken van de Occupy beweging die binnen deze analyse gebruikt zullen worden zijn rechtstreeks afgeleid uit informatie vanuit zowel Occupy’s eigen website als van de Wikipedia-website .
De Occupy beweging:
• wil onderdeel uitmaken van het discours in de civil society, als vertegenwoordiger van wat omschreven wordt als ‘de 99%’, zonder zich te identificeren met specifieke bestaande stromingen, ideologieën of anderszins bepaalde groeperingen binnen de civil society;
• heeft niet een specifiek expliciet en positief geformuleerd doel;
• is heel expliciet tegen (i.e. een negatief geformuleerd doel):
o economische ongelijkheid;
o afbraak van sociale en economische verworvenheden
o macht van het bedrijfsleven, o.a. door invloed binnen het politieke domein.
Deze kenmerken zullen in de paragrafen hierna vervolgens onderzocht worden in het licht van het ethisch, juridisch en politiek perspectief.

4.0 Occupy in ethisch en juridisch perspectief
Deze paragraaf begint met een onderzoek naar de ethische aspecten van de Occupy beweging, van uit het perspectief van de individuele Occupy deelnemer, dit met name omdat het bij het ethisch perspectief betrekking heeft op de vraag: ‘Wat moet ik dan werkelijk doen, hoe moet ik handelen?’. Waarbij overigens vermeden moet worden om een op concrete individuen gerichte socio- of antropologisch getinte analyse uit te voeren, immers zoals Kant stelt (2009(1), p.11 & 2008 pp. 28-29), kan deze vraag kan niet empirisch beantwoord worden. Een concretisering van de antwoorden op deze vragen zou altijd leiden tot ofwel de realisering van een opvolging van toevallige compromissen, gebaseerd op individuele geluksincidenten, ofwel een totale juridisering van de civil society. Dat betekent dat de ‘Tugendpflicht’ een onvolkomen, niet afgesloten plicht is, met een positief maximum als ideaal. Dit positieve maximum wordt geacht voort te komen uit de verbeeldingkracht van de mens. De verbeeldingskracht van de mens maakt het de mens mogelijk om voorbij te gaan aan de categorieën van het verstand, waardoor de mens in staat is de natuur die in haar zit te overstijgen via de vrijheid. Alhoewel de mens als biologisch wezen onderdeel uitmaakt van de interne doelmatigheid van de natuur, realiseert de mens ook een aan de natuur externe doelmatigheid, en wel in de moraal, de ‘Tugend’. De mens is als intelligent wezen als enige in staat om zich als ‘Letzter Zweck’ van de natuur te begrijpen, het is de natuur zelf die de mens als laatste product voort brengt, simpelweg omdat de mens dit zo begrijpt, dat overigens nog steeds binnen de mechanica van de natuur. Binnen de mechanica van de natuur is alles tegelijk middel en doel. Tegelijkertijd zorgt de mens voor het ‘Endzweck’ voor de natuur, dat wij als mensen voor de natuur bedenken. Dit is de vrijheid waarin we doel zijn, zonder tegelijk middel te zijn, ‘een doel dat enkel doel op zichzelf is en nooit alleen als middel kan worden gezien’ (Loose, 2011(1), p. 4) (zie ook: Kant, 2008, p. 29).
Kant reikt hiervoor in de zijn Boek 2, ‘Analytica van het verhevene’ de volgende funderende redenering aan (2009(2), §23 e.v.). Binnen de overgang van het schone naar het verhevene is de verbeeldingskracht ‘...het vermogen tot weergeven,..., bij een gegeven aanschouwing als in harmonie wordt beschouwd met het vermogen tot begrippen van het verstand of de rede, bij wijze van stimulans van de laatste.’ (Kant, 2009 (2), p136, r.18 e.v.). Het schone begint bij een belangeloosheid, een niet objectieve behoefte en heeft daarmee betrekking op een reflectief oordeel. Als ik bijvoorbeeld geniet van een glas wijn, dan is dat niet omdat ik gedreven wordt vanuit een ‘Neigung’ (ik bevredig mijn dorst, dat gaat vanuit een natuurkracht, is fenomenaal en objectief), maar omdat ik in een subjectief belang uit een variabiliteit aan mogelijke ervaringen juist precies genot, lust ervaar. Deze reflectieve ervaring, of oordeel, is weliswaar singulier, maar maakt toch aanspraak op algemene geldigheid, ‘sensus communis’, niet op grond van kennis, maar op juist op grond van het (Kant, 2009(2), §23, §37, §40) gevoel van lust, waarvan ik aanneem dat dit noodzakelijk bij iedereen aanwezig is. Als we dan de zintuiglijkheid voorbij komen, in de richting van het verhevene is het niet meer mogelijk die ervaring van de natuur tot objectieve principes te herleiden. Kant heeft het dan over ‘... in haar chaos en in haar meest tomeloze, regelloze wanorde en verwoesting, wanneer ze alleen haar grootsheid en macht laat zien,...’(2009(2), p. 138). Deze gevoelens van mateloosheid, onvoorstelbaarheid, het ervaren van de vormeloosheid van het sublieme die voorbij gaat aan het schone, leidt niet tot een begrip van iets doelmatigs in de natuur zelf, ‘....maar alleen in het mogelijke gebruik van haar aanschouwingen, en wel om ons een van de natuur volledig onafhankelijke doelmatigheid in ons zelf te laten voelen.’ (Kant, 2009(2), p. 138, onderstreping door mij). Bij het dynamisch verhevene gaat het er dan om de beweging van de geest die voortkomt uit de (onlust) ervaring van mateloosheid, vormeloosheid, onvoorstelbaarheid ten aanzien van het object (bijvoorbeeld het heelal) middels de verbeeldingskracht te betrekken op het begeervermogen (Kant, 2009(2), §24). In de ervaring van het verhevene staat de mens dus met het ene been in de lust, en het andere been in de onlust. In het verhevene ervaar ik in eerste instantie onlust vanwege het onvoorstelbare van de fenomenale ervaring, maar tegelijkertijd kan ik die onlust overwinnen vanuit noumenale door de vrijheid, de autonomie. De fenomenale ondoelmatigheid van het verhevene wordt door de vrijheid, de moraliteit overwonnen en dat geeft de lust ervaring. Zo vormt de mens de eenheid tussen natuur en vrijheid, die gerealiseerd wordt in de cultuur, waar de mechanica van de natuur wordt verheven tot het niveau van de vrijheid. In die cultuur wordt de gewelddadigheid van de natuur overwonnen door de moraal, de moraliteit. Meer specifiek moet cultuur in deze context dan gezien worden als ‘...ontwikkelen van de bekwaamheid van een redelijk wezen dat zelf ook tot de natuur behoort, om zichzelf überhaupt naar believen doelen te stellen (en die dus in vrijheid te stellen)...(Loose 2011(1) p. 7). Aldus zou de vrijheid beschouwd kunnen worden als een zich verzetten tegen het neigen naar zintuiglijke genoegens, lustgevoelens die voortvloeien uit de mechanica van de natuur (Wille). Juist het de pijn die voortvloeit uit het weerstand bieden aan, het omgaan met lust en onlust op grond van een autonome keuze (Willkür) is het levensgevoel (Kant, 2009(2), p. 92), zonder dat zou een snelle dood door vreugde als gevolg van een voortdurend streven naar bevordering van de levenskracht door genoegen het gevolg zijn(Loose, 2011(1), p. 9).
Voor de ethische aspecten ten aanzien van de Occupy deelnemer begint nu wat meer inzicht ontstaan. In de (neo-)liberale economie heeft het er alle schijn van dat alle participanten van de samenleving zich tot voor kort in steeds sterker toenemende mate hebben laten leiden door het streven naar steeds meer materiële welvaart, wat zich vrij gemakkelijk laat vertalen als het nastreven van steeds meer zintuiglijke lustgevoelens gebaseerd op de Wille. Dat leidt er op zich weer toe dat mensen zich steeds meer door natuurkrachten zullen laten leiden, omdat we vanuit het nastreven van zintuiglijke lustgevoelens, in combinatie met het vermijden van onlust onze vrijheid opofferen. Dit opofferen van de moraal leidt onvermijdelijk tot een toenemende juridisering van de maatschappij . Dit laatste laat zich onder meer zien in een sterk toenemende mate van wet- en regelgeving vanuit de overheid. Een overheid die zich voor het losbarsten van de crises steeds meer leek terug trekken (zeker ook uit het economische domein), maar sindsdien, ook onder het mom van terugdringen van de terreurdreiging (wat gezien kan worden binnen de mechanica van de natuur als een reageren van krachten en tegenkrachten) zich steeds inspant om door middel van wet- en regelgeving een uiterlijke tegenkracht tegen de natuurlijke neigingen de we als mensen hebben, te realiseren. Terwijl de mensen druk doende waren een ‘snelle dood door vreugde’ (Loose, 2011(1), 9) te ondergaan, werden ze steeds minder moreel (lees: minder autonoom), waardoor steeds meer extern opgelegde (juridische) plichten noodzakelijk werd. Dat binnen het extern opleggen van (juridische) plichten, de opleggers van plichten hun macht impliciet voortdurend vergrootten, is onvermijdelijk verbonden met de mechanica van de natuur. Zolang de subjecten binnen deze dynamiek ervaren dat hun lustgevoelens toenemen, zullen de subjecten dit accepteren, zolang de extern opgelegde (juridische) plichten niet leiden tot onlustgevoelens. Op die manier lijkt uiteindelijk een totale teloorgang van de moraliteit onvermijdelijk, de subjecten zullen in een toenemende materiële welvaart geen onlustgevoelens ervaren zolang de juridische plichten het nastreven van het vervullen van hun ‘Neigungen’ niet tegengaan. De onlust die voort zou kunnen vloeien uit omgaan met de ‘Willkür’, wordt op die manier vermeden. Het heeft er zelfs alle schijn van dat de subjecten binnen deze dynamiek er toe geneigd zijn over en weer elkaar nog slechts te zien als middel voor het verwezenlijken van hun eigen doelen (maximaliseren van de lustgevoelens (materiële welvaart), vermijden onlust gevoelens), waarmee men volledig opgaat in de mechanica van de natuur en die natuur dan niet meer overwint. Loose (2011(1), p. 10) formuleert dit als volgt: ‘Het genieten van het leven als zodanig, voor zover dat slechts van gelukkige omstandigheden afhangt, heeft helemaal geen waarde. Alleen de wijze van omgaan ermee en tot welke doelen men de omstandigheden benut kan waarde hebben die niet het geluk maar alleen de wijsheid van de mens kan bieden’. Door dit inzicht te koppelen aan wat eerder in deze paragraaf over vrijheid en moraliteit is gezegd, is het welhaast onvermijdelijk dat de ontwikkelingen die hiervoor zijn omschreven, op enig moment zouden leiden tot een reactie, een tegenkracht die een vanuit wijsheid van de mens komt. De vraag is nu of de Occupy beweging deze reactie vormt.
Door de hiervoor omschreven ontwikkelingen te plaatsen in het licht van de in §3.0 hiervoor opgesomde kenmerken van de Occupy beweging, vallen een aantal zaken op. Occupy wil deel uit maken van het discours en daarmee geeft de beweging aan dat ze invloed wil uitoefenen op de cultuur (als in: het zichzelf naar believen doelen willen stellen, zoals eerder in deze paragraaf omschreven). Doordat de Occupy beweging geen specifiek benoemd positief doel heeft, maar wel tegen een aantal zaken is, is de beweging feitelijk bezig het aandeel van de moraliteit te vergroten, dan wel terug te brengen in het discours. De deelnemers lijken op deze manier daadwerkelijk bezig te zijn ‘om ons een van de natuur volledig onafhankelijke doelmatigheid in ons zelf te laten voelen.’ (Kant, 2009(2), p. 138) zoals hiervoor reeds gesteld. Dit doen de deelnemers heel concreet door op een geweldloze wijze (door gebruik van fysiek geweld zouden zij zich op het niveau van de mechanica van de natuur plaatsen ) onlustgevoelens te creëren, door een ‘tegengeluid’ in het discours te brengen, hernieuwen zij de levenskracht van de subjecten, waardoor de hiervoor omschreven beweging in de richting van de mechanica van de natuur doorbroken zou kunnen worden. Doordat de moraliteit hernieuwd geagendeerd wordt, kunnen de mensen elkaar weer als doel gaan zien. Door geen concreet positief geformuleerd programma te hebben, maar wel onderdeel te willen zijn van het discours, onttrekt de Occupy beweging zich aan de mechanica van de natuur, en opent zij de deur voor de verbeeldingskracht van mens als drijvende kracht, om daarmee de natuurkracht te overstijgen op zoek te gaan naar nieuwe(?), andere invullingen van moraliteit. In het licht van het hiervoor gestelde, zal het geen verbazing wekken dat vanuit de gejuridiseerde ‘rest’ van de samenleving de reactie gebaseerd is op het neutraliseren van de door de Occupy beweging gecreëerde onlustgevoelens. Zij die zich (nog) laten drijven door de zoektocht binnen de mechanica van de natuur naar zintuiglijke lust, weten zich opeens geconfronteerd met onlust, waardoor de mogelijkheid op levensgevoel (Kant, 2009(2), 92, zie ook hiervoor) zou kunnen ontstaan. Maar juist dit levensgevoel was men gaan onderdrukken met materiële welvaart, en ‘de rest’ zal er dus alles aan doen die toestand te handhaven en het levensgevoel te vermijden. Dit verklaart ook dat de reactie op de Occupy beweging van uit ‘de rest’ gepaard gaat met geweld en arrestaties, die immers de externe machtsmiddelen vormen om de rechtsplicht te handhaven, een rechtsplicht die zo goed past bij de door de mechanica van de natuur gedomineerde hang naar continue bevordering van de levenskracht door het vermijden van onlust. Op deze manier leveren de deelnemers aan de Occupy beweging een bijdrage aan het realiseren van ‘Endzweck’ doordat ze subjecten bewust maken van een hogere vorm van welgevallen die ze ten deel zou kunnen vallen via het morele oordeel.
Nu de ethische, morele aspecten ten aanzien van de Occupy beweging aan een beschouwing zijn onderworpen, wordt het tijd om de juridische aspecten nader te bezien. Zoals Kant (2009(1), p. 31) stelt zijn de plichten ofwel ‘Rechtsplichten’, danwel ‘Deugdplichten’. Primair onderscheiden deze plichten zich doordat de juridische plicht een bemiddelde plicht naar de vrijheid, via ‘de ander’ is . De deugdplicht daarentegen brengt je naar vrijheid omdat je het zelf inziet dat zo verplicht moet uit vrijheid. Dit onderscheid leidt er toe dat het mogelijk is om datgene waar de wet je toe verplicht als fnuikend, dat wil zeggen gepaard gaande met onlust, te ervaren. Maar dankzij het begeervermogen zijn we in staat om ons voor te stellen dat respect voor de wet voorkomt uit onze Willkür, en dat betekent dat enerzijds de wet onze negatieve vrijheid borgt, terwijl respect voor de wet voortkomt uit positieve vrijheid. Alleen positieve vrijheid kan een grond vormen voor moraliteit. Binnen de moraliteit gaat het om de deugdplicht, waarbij het noodzakelijk is dat het motief voor de handeling is gelegen in de plicht zelve. Anders gezegd, het gaat hier om de verinnerlijking van de door onszelf, aan onszelf opgelegde plicht, het gaat om de maxime van waaruit gehandeld wordt. Bij een juridische plicht doe ik mijn plicht omdat het rechtssysteem mij er uiterlijk toe dwingt, hierbij gaat het weer om de mechanica van de natuur die mij via macht en tegenkracht dwingt tot het naleven van de wetten.
Bovendien is het zo dat ik binnen de deugdplicht, met het doel voor ogen mezelf voor probeer te stellen wat ik dan zou moeten doen ten einde dat doel te realiseren. Dat impliceert dat ik mezelf en ieder ander altijd (als gelijke) dien te respecteren, dat ik niemand ooit als middel kan zien, ik stel me (begeervermogen, zie voetnoot 5, p. 6) een maximaal positief ideaal voor dat ik vervolgens wil verwerkelijken, door alle mogelijkheden maximaal te benutten. Door de intrinsieke gelijkheid van alle subjecten, die allen tegelijk hun maximale positieve idealen proberen te verwerkelijken, zouden er conflicten in die verwerkelijkingen kunnen ontstaan. Zodra deze verwerkelijking van de vrijheid plaats vindt, zorgt het recht er voor dat de vrijheid van de een, de vrijheid van de ander niet in het gedrang brengt . Daarenboven is de deugdplicht een onvolkomen, niet afgesloten plicht, met een positief maximum als ideaal. De rechtsplicht daarentegen is volkomen, afgerond en vooral ook exact. Als in de wet iets niet is toegestaan, kan het ook niet toch ‘een beetje toegestaan zijn’. Als dit in rechtspraak bijvoorbeeld toch aan de orde komt, speelt niet de rechtsplicht maar de deugdplicht een rol, dan gaat het om een synthetisch oordeel, waarbij de procedures, omstandigheden, dat wil zeggen specifieke contingenties in ogenschouw worden genomen. Er wordt dan vanuit ethisch perspectief een toets gedaan op universele subjectiviteit door een verplaatsing in de positie van de andere, en van daar uit na te gaan vanuit de voorstellingskracht welke eisen ik als ander aan mezelf zou stellen. Het juridisch oordeel is echter zuiver analytisch en daarmee vrij van interpretaties en ziet daarmee op de zuivere rede. In die zin gaan deugd en recht dus ‘samen op’; alle rechtsplicht kan altijd deugdplicht zijn, maar niet alle deugdplicht kan toe rechtsplicht leiden (Kant, 2009(1), p. 29). Omdat het recht bij Kant (2009(1), pp. 40-41) gaat over een heel strikt uiterlijke verplichting, kan het recht zich nooit en te nimmer bemoeien met individuele maximes. Recht is gebaseerd op een universele regel vanuit de noumenale wereld, die echter niet fenomenaal empirisch aangetoond kan worden. Via een indirecte voorstelling is het wel mogelijk om de idee van recht te denken. Daarbij gaat het om één juist midden tussen twee punten, of een wederzijds mechanisme van onderling gelijkwaardige dwang. Dat impliceert dan ook dat het extern afgedwongen karakter van de wet ook universeel moet zijn, en het recht mag nooit een decreet zijn dat slechts voor een specifieke groep van toepassing is. Dit alles maakt dat het recht de subjecten in staat stelt elkaar over en weer zowel als doel maar ook als middel te zien, we hebben elkaar iets te bieden en daarover maken we afspraken en die komen we na. De moraliteit maakt dat ieder subject altijd doel in zichzelf is. Vanuit Kant’s rechtsleer is ‘de ander’ tegelijk middel, maar ook doel, omdat via universele maximes in de wet is opgenomen. Daarmee verkrijgt het recht vanuit moreel perspectief een fundering. Op deze manier representeert de wet niet een individuele maxime, maar juist de volkswil.
Als de kenmerken van de Occupy beweging vanuit het juridisch perspectief worden bezien, is de laatste constatering interessant, het lijkt er op alsof de Occupy beweging stelt dat de wet wel degelijk een individuele maxime representeert, te weten die van de rijken en machtigen, die hun positie vanuit het economisch domein hebben verkregen. Dit zou dan betekenen dat de wet niet meer de volkswil (i.e. die van de ‘99%’, representeert). Daarnaast stelt de Occupy beweging impliciet de concrete universele regels waarop de wet in de huidige situatie gebaseerd is, ter discussie. Doordat de Occupy beweging stelt tegen de afbraak van sociale en economische verworvenheden te zijn, maken zij duidelijk dat de huidige wet de maximale realisering van de individuele vrijheid in de weg staat. Er is, volgens de Occupy beweging, een door de wet gelegitimeerde situatie ontstaan waarbij niet meer alle subjecten in staat zijn hun maximale positieve ideale te realiseren, waarmee de Occupy beweging feitelijk de morele fundering onder de huidige wetgeving ter discussie stelt. Feitelijk zegt de Occupy beweging dat er tussen de ‘1%’ en de ‘99%’ geen ‘wechselseitigen Zwang’ (Kant, 2009(1), p. 40) meer is. Door haar stem te verheffen probeert de Occupy beweging deze situatie terug in het leven te roepen, om zo te komen tot een zodanige situatie waarin de condities, de randvoorwaarden gerealiseerd worden waarbij voor alle subjecten de mogelijkheid ontstaat de maximale positieve idealen op grond van ieders mogelijkheden in vrijheid te realiseren. In dit schemergebied tussen wet en deugd, waar de wet de randvoorwaarden voor de realisering van de deugdplicht zeker zou moeten stellen, is het gevaar groot dat de wet zich gaat richten op de invulling van individuele maximes, iets wat te allen tijde voorkomen dient te worden.
Dat de Occupy beweging zich op dit moment nog slechts richt op het innemen van een positie in het debat, en vooralsnog slechts formuleert waar men tegen is, lijkt een juiste keuze, vanuit de idee dat men wil voorkomen dat men de eigen maximes tot concrete wetten wil verheffen. Juist in de discussie, in een situatie van onlust, zal de verbeeldingskracht van de subjecten ingezet worden om aldus te kunnen komen van nieuwe universele maximes die tot een fundering van de wet kunnen leiden. Overigens wil hiermee niet gezegd zijn dat als de Occupy beweging louter tegen de feitelijk tot stand gekomen verdeling van welvaart en macht zou zijn, en louter een herverdeling tot stand wil brengen, dit te rechtvaardigen zou zijn binnen de hiervoor opgebouwde redenering. De keuze van de Occupy beweging om tegen de concreet tot stand gekomen verdeling van macht en welvaart te ageren, is slechts te rechtvaardigen, als het ageren voortkomt uit, zoals hiervoor gesteld, het ter discussie stellen van de maximes op grond waarvan de wetten die de huidige verdeling van macht en welvaart rechtvaardigen, tot stand zijn gekomen. Dat verondersteld ook dat de Occupy beweging er van uit gaat dat de ‘99%’ zelf er ook alles aan gedaan heeft wat binnen zijn vermogens ligt om de maximaal positieve idealen te verwezenlijken binnen de kaders van de wet. Of dit daadwerkelijk zo is, is iets dat zou moeten vastgesteld worden binnen het discours.

5.0 Occupy in politiek perspectief
Zoals in de voorgaande paragrafen al is aangegeven, lijkt het er sterk op dat de Occupy beweging zich richt tegen de door haar leden ervaren verminderde vrijheid van de ‘99%’. Deze door de Occupy leden gepercipieerde dynamiek waarbij het gaat om de zelfstandigheid, het a priori karakter van de noumenale wereld lijkt aangetast worden, kan beschouwd worden als een typisch verschijnsel van de economisch liberale, postmoderne samenleving, waarbij het Kantiaans verhevene wordt hervertaald in een clash van de (toevallige) maatschappelijke feiten, die slechts overwonnen worden door toevalstreffers vanuit de mechanica van de natuur, of anders geformuleerd; de steeds verder gaande juridisering van de samenleving. Dit brengt de analyse van dit essay uiteindelijk bij het politieke domein. Loose (2011(2), p. 1) heeft het dan over de politieke reflectie van een samenleving op zichzelf (‘the political’) als vormgevende en betekenisnormerende dimensie van een maatschappij.
Als die vormgevende en betekenisnormerende dimensie van de maatschappij gezien wordt als de a priori noumenale idee van soevereiniteit, betekent dat bij Kant (2009(1), §45 e.v.) dat er altijd een vorm van representatie van die noumenale idee nodig is, de soeverein, de heerser. De incarnatie als symbolische representatie van de soeverein in een heerser, heerst dan omdat het volk soeverein is, en is daarmee de wetgever. De soevereiniteit is dan de gebiedende instantie van de wet, de representatie van het verplichtende karakter van de wet zelf. Daarnaast is er behoefte aan een executieve van de wet, de regerende, degene die de wet voltrekt. En uiteindelijk is er dan de rechterlijke of juridische macht, die uitvoert, concretiseert. Het verband tussen politiek en moraal vindt Kant dan (2009(1), §§43-44) in het noumenale criterium dat de principes waarop je politieke besluitvorming baseert openbaar gemaakt moeten kunnen worden. Het is bovendien goede politiek als het beter wordt door die principes te openbaren, wat dan weer bijdraagt aan het welzijn van de burgers. Deze burgers zijn uit de natuurtoestand getreden door in de burgerlijke toestand te treden (Kant, 2009(1) p. 126), dat wil zeggen de burger treedt uit de natuur en in de wetgevende volksinstantie. In een rechtsstaat is er derhalve recht, wat voorondersteld dat er ook natuur is, en door in die rechtsstaat te treden, geef ik als het ware mijn individuele recht op. De individuele wil wordt in de staat overgeheveld naar de volkssoevereiniteit. Zodra een burger besluit uit deze burgerlijke toestand te treden, en zijn individuele recht te laten prevaleren, impliceert dat onvermijdelijk een keuze om terug te gaan naar de natuur, en daarmee vogelvrij te zijn, en zich te onderwerpen aan de natuur. Evenzo zal de staat die de vrijheid van haar burgers schendt, geen staat meer zijn, dan zijn het echter niet de burgers die uit de burgerlijke toestand treden, maar de staat die zich zelf opheft. Binnen de staat is de Res Publica een idee, het is noumenaal en niet empirisch vast te stellen. Iedere stem (van elke burger) is er een, zonder te kopiëren van een ander . Welk fenomenaal aspect mag nooit een bepalende factor worden, hierin worden. De (al dan niet geïncarneerde) plaats van de macht is hierbij noodzakelijk maar moet tegelijkertijd ‘leeg’ blijven, ze moet voortdurend opnieuw gefigureerd worden in een bij de tijdgeest passende legitieme macht.
De Occupy beweging bekritiseerd de huidige verdeling van de macht in die zin dat zij impliceert dat de soevereiniteit van de burger in het geding is, onder meer doordat de manier waarop de besluitvorming tot stand komt, niet meer publiek is. De grote invloed die de Occupy beweging ondermeer toeschrijft aan bijvoorbeeld lobbyisten maakt dat daarmee de totstandkoming van wetgeving niet volgens de hiervoor beschreven systematiek tot stand komt, dit zou kunnen betekenen dat de staat zich niet meer als staat gedraagt, maar zo ver gaat de Occupy beweging feitelijk niet. Feitelijk richt de Occupy beweging zich op de frustraties die ook Rancière (2011, p27-28) heeft ten aanzien van de politiek die fenomenaal is geworden in de maatschappij en/of economie, wat resulteert in een technocratische benadering ervan, wat uiteindelijk leidt tot een modernistische, scientistische besturing van de maatschappij, wat er toe leidt dat de burger feitelijk niet meer deelneemt (geen ‘avoir part’ heeft). Daarbij appelleert De Occupy beweging ook feitelijk aan Rancière’s tweede thesis het loutere bestaan van een beweging die zich afzet tegen de bestaande orde(-ning) leidt tot een subject dat zijn bestaansrecht (vergelijkbaar met wat hierover in §4 is gezegd) vindt in het onderdeel zijn van tegenstellingen. Daar waar de huidige technocratische verdeling van de macht steeds meer gebaseerd lijkt op de natuurlijke, fenomenale substantiële macht van de arkhê wil de Occupy beweging impliciet terugkeren naar de Kantiaanse noumenale bron van de macht, de kratein van de demos, de soevereiniteit van het volk. Als we deze lijn doortrekken, dan betekent dat de Occupy beweging politiek bedrijft doordat zij aangeeft dat de ‘99%’ zich niet (meer afdoend) gerepresenteerd achten, ze zijn verongelijkt. Men voelt zich de verongelijkte van alle gelijken, men is niet in de consensus meegenomen. De Occupy beweging is feitelijk de symbolische representatie van de soevereiniteit van de ‘99%’. Dat betekent ook in Rancière’s perspectief dat de Occupy beweging door zich te laten horen politiek wordt, en daarmee op een Kantiaanse manier de cultuur mee gaat helpen vorm geven. Doordat de beweging weigert haar idealen positief te formuleren is zij ook doende ‘dissensus’ vorm te geven en daarmee de politiek vorm te geven. Dat er vanuit de machthebbers (de police) daardoor heftig gereageerd wordt, is niet verwonderlijk immers de police is juist verantwoordelijk voor het handhaven van de consensus, maar dat kan volgens Rancière nooit de bedoeling zijn van politiek. Het lastige hierbij in Rancière’s idee is dat politiek ipso facto de representatie vormt van hen die gerepresenteerd geacht worden te zijn, en van hen die niet-gerepresenteerd zijn. De ‘demos’ betreft dan het niet-gerepresenteerde deel van de subjecten. Uiteindelijk gaat het dus om een vorm van representatie die er zich van bewust is dat er altijd niet-gerepresenteerden zullen zijn. Democratie is dan de kratein van de demos, degenen die niet gerepresenteerd zijn. Aldus kan democratie bij Rancière nooit gerealiseerd worden er blijven altijd niet-gerepresenteerden; een problematiek die zich voortdurend verschuift. De Occupy beweging kan in dat perspectief beschouwd worden als een representatie (van dat deel) van de 99% die tot voor kort niet gerepresenteerd was, en dat nu wel wordt, door zich tot kern van de representatie van de dissensus te maken. Dat betekent echter ook dat de Occupy beweging, door deel uit te (willen) maken van het discours, nu wel gerepresenteerd is, en dat er weer andere niet-gerepresenteerden zijn. Tegelijkertijd zal de Occupy beweging er alles aan moeten doen om haar rol als representant van de verongelijkten, volgens de Kantiaanse regels van het spel (zoals in paragraaf 4 en 5 hiervoor omschreven) zal moeten gedragen om een bijdrage te kunnen leveren aan de totstandkoming van een vernieuwde realisering van de (volks)soevereiniteit.

6.0 Conclusies, bevindingen
In de voorgaande paragrafen is de Occupy beweging geanalyseerd vanuit achtereenvolgens een ethisch, juridisch en politiek perspectief, waaruit een aantal bevindingen naar voren zijn gekomen die vervolgens getoetst zullen worden aan de vragen die de aanleiding vormden voor deze analyse.
Om te beginnen de subtitel van deze paper ‘. . .of: een beweging uit niets, van niets, naar niets’ geeft aan dat de Occupy beweging zich zal moeten blijven richten op haar herkomst, de verbeeldingskracht (uit niets), de noumenale wereld, van waaruit zij zich een betere wereld kan denken. Een betere wereld betekent in dit opzicht: binnen de samenleving worden meer mensen in staat (gesteld) om met gebruikmaking van hun maximale vermogens hun maximaal positieve idealen te realiseren. ‘Van niets’ duidt op de representatie van de verongelijkten, de tot dan toe niet gerepresenteerden, het derhalve niet bij bestaande stromingen willen horen, een nieuw geluid binnen de dissensus laten horen. De dissensus die zo essentieel is voor de politiek, die weer cruciaal is voor de realisatie van de betere wereld uit de vorige alinea. ‘Van niets’ duidt ook op de onafhankelijkheid, de tegenkracht die zij zullen moeten blijven vormen. Consensus nastreven zou het einde van de beweging betekenen, omdat ze dan zou zwichten voor de neiging naar lustgevoelens. ‘Naar niets’ is de bevestiging van de dissensus positie die de Occupy beweging zou moeten zien te bewaren. Hierdoor zou de beweging de symbolische representatie kunnen worden van de ‘sans parts du partage’ zoals Rancière hen omschrijft, want alhoewel die groep steeds een nieuwe samenstelling zou moeten hebben, zou de Occupy beweging dit kunnen realiseren door nergens bij te horen, en slechts dissensus te zoeken, net zo lang tot bij wijze van spreken Kant’s eeuwige vrede bereikt is, in een ideale samenleving waar nog slechts moraliteit is en geen wetten meer zijn. Aldus bezien heeft de Occupy beweging alleen bestaansrecht als een politieke beweging, die de dissensus levendig houdt, zonder dat ze zich richt op concrete positieve invulling van mogelijke doelen. Dat impliceert dat de Occupy beweging zich verre zal moeten houden van een fenomenale, empirische vaststelling van haar doelen, dat zou per definitie haar eindigheid in luiden. Slechts door van uit het a priori noumenale een bijdrage te leveren aan de (volks-)soevereiniteit zou de Occupy beweging een symbolische representatie kunnen zijn van het in leven houden van de onlust ten aan zien van het Endzweck dat de mens stelt. Door dat op een geweldloze wijze, door actieve deelname aan het discours te blijven doen, doet de Occupy beweging dat ook nog eens op een manier die weliswaar op verzet vanuit de huidige rechtsorde stuit, waardoor zij met geweld wordt geconfronteerd, maar tegelijkertijd stelt ze zich niet buiten de burgerlijke staat doordat ze de wet blijft respecteren. Dat dit uiteindelijk leidt tot een paradoxale positie van de Occupy beweging, met de bijbehorende onlustgevoelens die slechts Kantiaans overwonnen kunnen worden door ze met behulp van de verbeeldingskracht te overstijgen, is de bron van de levenskracht van de Occupy beweging. Dat zou impliceren dat de beweging slechts zal (kunnen en mogen) blijven bestaan als zij in staat blijkt om een ‘tegen’-beweging te blijven, die zich vanuit de noumenale wereld steeds nieuwe niet gerepresenteerden weet te representeren.

Bijlage 1 Omschrijvingen van de Occupy beweging
De omschrijving van de kenmerken van de Occupy beweging is gebaseerd op de citaten van websites zoals die hieronder in deze bijlage zijn opgenomen:
‘De doelen van de beweging zijn niet eenduidig. Opmerkelijk is dat mensen van verschillende politieke stromingen en gezindten zich tot deze beweging aangetrokken voelen. De demonstranten protesteren tegen de hebzucht van Wall Street en andere grote financiële instellingen. De hebzucht in de financiële sector beschouwen zij als een van de belangrijkste oorzaken van de financiële crisis waarin de wereld sinds 2008 terecht is gekomen. De Occupy-beweging wordt gevoed door een sterk gevoel van onbehagen over de bestaande economische ongelijkheid in Amerika en elders, de afbraak van sociale en economische verworvenheden en de (vermeende) onzichtbare macht van het multinationale bedrijfsleven over de politieke besluitvorming die in toenemende mate ook als een bedreiging voor de democratie wordt beschouwd. We are the 99% is een veel gebruikte leus waarmee de demonstranten de economische ongelijkheid tussen de rijkste 1% van de V.S en de resterende 99% bekritiseren. Andere leuzen zijn: Banks get bailed out, we get sold out!, This is what democracy looks like! en Whose streets? Our Streets!’ (www.nl.wikipedia.org, 2012)
Op de eigen website omschrijft de beweging zichzelf als volgt: ‘. . . the Occupy movement, which began with Occupy Wall Street on Sept. 17, 2011, in Liberty Square in Manhattan’s Financial District. Occupy is a people powered movement that has spread to sustained occupations in hundreds of cities in the United States and actions in thousands of cities globally. Occupy is fighting back against the corrosive power major banks and multinational corporations have over the democratic process, and the role of Wall Street in creating an economic collapse that has caused the greatest depression in generations. The movement is inspired by popular uprisings in Egypt, Tunisia, Spain, Greece, Italy and the UK, and aims to expose how the richest 1% are writing the rules of the global economy and the laws of the land, imposing an agenda of neoliberalism and economic inequality that is foreclosing on our future’. (www.occupywallst.org , 2012).
Verder schrijft de beweging op haar eigen website: ‘. . . , the Occupy movement is about organizing locally to discuss and change these problems from the ground up. We came to show the 1%’s Congress what democracy looks like. Our nation, and our world, is in crisis and our “elected” officials have failed us. They refused to hold their bankrollers—Wall Street—responsible for the financial crimes that bankrupted our nation and destroyed the global economy. This last legislative cycle was the least productive in recorded U.S. history; 90% of the country disapproves of these “elected” officials. We refuse to accept the grim future that Wall Street’s cronies have designed. We refuse to be the 1%’s captive citizenry. We stand together to show that the 99% are creating a better world. The 99% will no longer be complacent. Our many voices will be amplified on the steps of Capitol Hill. We shall have a nation by, for, and powered by the people once again. We are building it.’ (www.occupywallst.org , 2012)

Lijst van referenties

Kant I, 2009 (1) (1797 (oorspr.)), Metaphysische Anfangsgründe der Rechtslehre, Metaphysik der Sitten, Erster Teil, Felix Meiner Verlag, Hamburg, Duitsland

Kant I, 2008 (1797 (oorspr.)), Metaphysische Anfangsgründe der Tugendlehre, Felix Meiner Verlag, Hamburg, Duitsland

Kant I, 2009 (2) (1790 (oorspr.)), Kritiek van het oordeelsvermogen, Uitgeverij Boom, Amsterdam, Nederland

Loose DAA, 2011 (1), Teleologie van het dynamisch verhevene bij Kant, draft paper zoals ter beschikking gesteld bij de colleges Ethiek, Recht & Politiek, Tilburg University, Tilburg, Nederland

Loose DAA, 2011 (2), Democratie – de symbolische representatie van een versplinterde maatschappij, paper zoals ter beschikking gesteld bij de colleges Ethiek, Recht & Politiek, Tilburg University, Tilburg, Nederland

Rancière J, 2011, Dissensus. On politics and Aesthetics, Continuum, London, UK






Geraadpleegde websites

http://nl.wikipedia.org/wiki/Occupy_Wall_Street , website, geraadpleegd op 17 januari 2012

http://occupywallst.org/ , website geraadpleegd op 17 januari 2012