dinsdag 15 maart 2011

De Kleinschaligheidsevolutie; Voorbode van een nieuwe ordening in economie en maatschappij

Inleiding
In 2006 werd de Nobelprijs voor de vrede toegewezen aan Mohammed Yunus, de oprichter van de Grameen Bank , als eerbetoon voor wat hij en zijn instelling hebben bewerkstelligd door microkredieten, ook wel microfinanciering genoemd. Een van de effecten deze toewijzing van de Nobelprijs is dat sindsdien microfinanciering over de hele wereld een welhaast exponentieel groeiend (economisch) fenomeen is geworden dat zich niet alleen beperkt tot die geografische regio’s waar nog ruimte is voor verdergaande economische ontwikkeling . In dit zelfde licht kan zowel in Nederland, als ook daarbuiten in het laatste decennium ook een enorme groei van het fenomeen Zelfstandige Zonder Personeel (hierna: ‘ZZP-er’) beschouwd worden. Het gaat hierbij om ondernemers die geen personeel in dienst hebben, die individueel voor eigen rekening en risico producten en/of diensten aanbiedt/verkoopt, waardoor ook de ZZP-er ook beschouwd kan worden als een (of misschien wel dé ultieme) vorm van schaalverkleining. Deze vorm van ondernemen, die in allerlei sectoren voorkomt, wordt voor een belangrijk deel mogelijk, dan wel makkelijker gemaakt door websites als werkspot.nl (klusjesmensen), eigenbaas.nl (coaching & microkrediet), strawberryfrog.com (marketingcommunicatie), interimmers.com (interim managers)en innocentive.com (technische oplossingen). De gelijktijdige opkomst van beide verschijnselen lijkt het aannemelijk te maken dat schaalverkleining een groeiend economisch-maatschappelijk fenomeen is.
Dat deze schaalverkleining zich ondanks (of juist dankzij) de wereldwijde financieel-economische crisis die in 2008 losbarstte doorzet, lijkt vanuit economisch perspectief niet gelijk voor de hand liggend. Al sinds Adam Smith’s ‘Inquiry’ (1723-1790) gaan economen er van uit dat arbeidsdeling, specialisatie, schaalvergroting en handel tot meer welvaart leiden. Er is vervolgens niet heel veel voorstellingsvermogen voor nodig om te bedenken dat een vergroting van de welvaart een verkleining van de economische crisis betekent. De hiervoor gesignaleerde tendens naar schaalverkleining, die ondanks de crisis gewoon doorzet, lijkt deze redenering tegen te spreken. Dit roept dan de vraag op in hoeverre de hiervoor gesignaleerde tendens naar schaalverkleining wellicht een nieuwe loot aan de stam van het kapitalistische vrije marktdenken kan gaan vormen, en zo uiteindelijk kan leiden tot een geëvolueerde vorm van de kapitalistische vrije markt economie. Deze nieuwe loot zal hierna aangeduid worden als de kleinschaligheidsevolutie. Als deze nieuwe loot tot volle wasdom zou komen, zou dat kunnen betekenen dat de kern kapitalistische vrije markteconomie blijft voortbestaan, maar wel in een aangepaste vorm, die in belangrijke mate aan de tegen de kapitalistische vrije markteconomie bestaande bezwaren tegemoet zou kunnen komen.
Vanuit dit kader zal aan de hand van de voornoemde ontwikkelingen rondom ZZP-ers en microkredieten eerst onderzocht worden in hoeverre deze ontwikkelingen gemeenschappelijke kenmerken hebben.
Deze gemeenschappelijke kenmerken worden geanalyseerd aan de hand van de posities van een aantal denkers (Marx, Critchley, Gray en Sloterdijk) die als criticasters van het kapitalistische vrije marktmodel gezien worden. Centraal hierbij staat de vraag in hoeverre aan hun bezwaren tegen de kapitalistische vrije markteconomie tegemoet gekomen kan worden door de kleinschaligheidsevolutie. Vervolgens zal aan de hand van de posities een aantal protagonisten van het kapitalistische vrije marktdenken, zoals Mandeville, Smith en Hayek en Berlin onderzocht worden in hoeverre vanuit de kleinschaligheidsevolutie de volgens hen positieve kanten van het kapitalistische vrije marktsysteem behouden kunnen worden. Uiteindelijk leidt dit dan tot een conclusie ten aan zien van de houdbaarheid van wat in evolutionaire termen geduid zou kunnen worden als genetische mutatie van het kapitalistisch systeem, uitmondend in de kleinschaligheidsevolutie.
De kenmerken van de kleinschaligheidsevolutie
In deze paragraaf zal nagegaan worden wat de specifieke, kenmerken van microkrediet en de ZZP-er zijn, die relevant zouden kunnen zijn in het licht van de toetsing aan de (filosofische) posities in de komende paragrafen. Hier wordt uitgegaan van de begripsomschrijving zoals die door de website Wikipedia.org wordt gehanteerd (2010 (1)). ‘Microkrediet is een onderdeel van het groter omvattende begrip microfinanciering. Microkredieten zijn kleine leningen (tot maximaal enkele honderden euro's) die voornamelijk worden toegekend aan kleine (vrouwelijke) ondernemers in ontwikkelingslanden die daar, door een gebrek aan onderpand, een vast maandinkomen en een gebrek aan kredietgeschiedenis niet kunnen lenen bij traditionele banken. Een microkrediet verschaft deze ondernemers de mogelijkheid te investeren in bijvoorbeeld de aanschaf van een koe, naaimachine, of een winkel en daardoor in de toekomst hun financiële positie te verbeteren. Het gaat hierbij om het helpen zichzelf te ontwikkelen (ontwikkelen van financiering) en niet alleen om het geven van geld (financiering van ontwikkeling). Microkrediet wordt zowel voor winstgeneratie als ook als non-profit initiatief aangeboden.’. Zoals in de inleiding al aangegeven, komt microfinanciering ook steeds vaker buiten ontwikkelingslanden voor.
De zelfstandige zonder personeel wordt op Wikipedia.org (2010 (2)) als volgt omschreven: ‘Een zelfstandige zonder personeel (ZZP, ZZP-er) is een begrip dat gebruikt wordt door de Nederlandse belastingdienst en de sociale zekerheidsinstellingen. Het is geen echte ondernemingsvorm. Het gaat hier om ondernemers die geen personeel in dienst hebben. [. . .] Een ZZP-er is meestal één persoon die diensten of producten verkoopt en daarvoor de klanten een factuur stuurt. [. . .] De ZZP-er is zelfstandig in die zin dat hij/zij geen arbeidsovereenkomst heeft, maar wel diensten en/of goederen levert aan klanten of opdrachtgevers. Er is geen sprake van een gezagsverhouding, waardoor hij/zij geen werknemer is en niet onder de wettelijke bepalingen voor werknemer valt .
Uit deze definities kunnen een aantal relevante gemeenschappelijke kenmerken worden afgeleid. In de eerste plaats kan vastgesteld worden dat zowel de ZZP-er als het microkrediet per individueel geval per definitie in omvang beperkt zijn. Er kunnen bijvoorbeeld wel heel veel ZZP-ers komen, of er kan heel veel microkrediet verstrekt worden, maar zodra de ZZP-er mensen in dienst gaat nemen, of zelf in dienst treedt, is er per definitie geen sprake meer van een ZZP-er. Hetzelfde geldt voor het microkrediet, gaat het een bepaalde (relatieve) omvang te boven, dan voldoet het niet meer aan de definitie.
Een tweede gemeenschappelijk kenmerk van beide fenomenen is dat ze persoonsgebonden zijn. De ZZP-er drijft zijn ‘onderneming’ op persoonlijke titel, en microkredieten worden verleend aan personen, echte mensen. Er kan geen sprake van rechtspersonen met dientengevolge anonieme, en in principe onbegrensde kapitalisaties, wat de hiervoor genoemde beperking in omvang verder ondersteunt. Een kenmerk dat hier nauw mee samenhangt is dat van de zelfstandigheid, het niet afhankelijk zijn van kredietverschaffers, en/of klanten. Deze zelfstandigheid hangt op haar beurt weer samen met de grote mate van autonomie die betrokkenen kennen. De ZZP-er, of microkrediet gebruiker heeft niet te maken met agency problemen, heeft geen governance codes nodig, simpelweg omdat er geen sprake is van anonieme rechtspersonen, de ZZP-er bepaalt zelf wat hij, waarom, op welke manier voor wie doet. Hierbij kan overigens de kanttekening gemaakt worden dat het uiterst aannemelijk lijkt te zijn dat er ZZP-ers bestaan die niet uit vrije wil er voor gekozen hebben om ZZP-er te worden. Deze mensen zijn, omdat zij, bijvoorbeeld als gevolg van de financieel-economische crisis hun baan kwijt raakten, min of meer noodgedwongen hun diensten en/of producten als ZZP-er aan gaan bieden. In de geest gedragen zij zich echter nog steeds gewoon als werknemer met een arbeidsovereenkomst, juist omdat ze dat eigenlijk liever zouden gebleven zijn. Daardoor komen ze als ZZP-er in een nog slechtere positie dan wanneer ze een arbeidsovereenkomst hadden. Een arbeidsovereenkomst heeft tussen werknemer en werkgever een wederzijdse intentie om een lange termijn afhankelijkheidsrelatie aan te gaan, en juist dat lange termijn perspectief verliest de ‘onechte’ ZZP-er omdat de klant op elk moment de relatie kan beëindigen, juist omdat de ZZP-er zich eenzijdig afhankelijk blijft gedragen. De ‘echte’ ZZP-er gedraagt zich echter als ondernemer in die zin dat hij vanuit de eigen inzichten, overtuigingen en competenties in staat is om in een daadwerkelijke behoefte van de klant te voorzien, waardoor hij zich voor de klant (duurzaam) onderscheid, waardoor de klant daadwerkelijk specifiek met die ZZP-er zaken wil doen en er derhalve een wederzijdse onafhankelijkheid ontstaat. Dit in tegenstelling tot de ‘onechte’ ZZP-er die slechts een uitwisselbare, niet onderscheidende vorm van capaciteit levert, en daardoor onmiddellijk vervangbaar is. Hierdoor is de ‘onechte’ ZZP-er verworden tot een werknemer zonder contract, die zich op die manier in een nog afhankelijker positie dan de werknemer ten opzichte van de werkgever/klant bevindt. Omdat de ‘onechte’ ZZP-er daarmee niet aan de gegeven definitie van het begrip ZZP-er voldoet, zal deze variant ook niet betrokken worden in de analyse .
In de voorgaande alinea blijkt al dat de ‘echte’ ZZP-er, doordat hij in staat is om duurzaam in een (klant-)behoefte te voorzien, er vanuit economisch perspectief sprake is van duurzame waardecreatie. Hetzelfde kan gezegd worden van microkrediet, een financieringsvorm die goed beschouwd niets anders doet, en eigenlijk alleen kan werken als zij mensen vanuit financieel perspectief in staat stelt om zich als ZZP-er te gaan gedragen.
In het verlengde van de voornoemde punten lijkt zich nog een volgende kenmerk te ontvouwen, dat van de grotere mate van betrokkenheid, in termen van zich identificeren met de zelf ontplooide economisch georiënteerde activiteiten. Iets zelf, op persoonlijke titel doen, in beperkte omvang, maakt dat het mogelijk wordt om je daadwerkelijk er mee te identificeren, dankzij het recursieve karakter dat zowel de activiteiten als het geproduceerde daarmee krijgen. Dit leidt weer tot een grotere mate van zingeving voor alle betrokkenen.
Samenvattend kan gesteld worden dat er een aantal gemeenschappelijke kenmerken van microkrediet en ZZP-ers zijn, te weten:
• Beperkt in omvang
• Persoonsgebonden
• Zelfstandigheid
• Autonomie
• Duurzame waardecreatie
• Betrokkenheid
• Zingeving
De criticasters, welke bezwaren zouden overwonnen moeten worden?
In deze paragraaf zullen de hiervoor benoemde gemeenschappelijke kenmerken beschouwd worden in het licht van het gedachtegoed van de filosofen die als criticasters van het kapitalistische systeem beschouwd worden, om zodoende vast te kunnen stellen in hoeverre de kleinschaligheidsevolutie aan hun bezwaren tegemoet kan komen. Deze beschouwing vindt plaats vanuit een drietal op zich nauw verweven perspectieven, het economisch-maatschappelijke, politiek-maatschappelijke, en het persoonlijke perspectief. Het economisch-maatschappelijk perspectief begint met Marx’ visie op waardebegrippen inclusief het fetisjkarakter van de waar om vervolgens in te gaan op het karakter van de arbeid en de vervreemding. Aansluitend zal vanuit Critchley’s gedachtegoed in de verbinding tussen persoonlijke en het politiek-maatschappelijke perspectief stil worden gestaan bij zijn interpretatie van Levinas die, gekoppeld aan zijn idee om de ‘dislocatory power of capitalism’ (2008, pp. 99-102 – hierna: de ontwrichtende kracht kapitalisme) en het hegemoniale moment dat die ontwrichtende kracht oplevert, anders te benutten. Gray’s kritiek op het neoliberalisme en onderdelen van Sloterdijk’s visie op het postcommunistische tijdperk en de rol van de thymotische impulsen ronden de beschouwing dan af.
Marx maakt onderscheid tussen de gebruikswaarde van de goederen, die hij definieert als het vermogen om bepaalde behoeften te bevredigen, en de ruilwaarde, de mate waarin producten in bepaalde hoeveelheden als zijnde elkaars gelijken kunnen worden geruild. Binnen dit perspectief impliceert een kapitalistische productiewijze dat ruilwaarden niet primair ter behoeftebevrediging (c.q. nuttig zijn) worden geproduceerd, maar voor de mogelijkheid om ze op een markt te kunnen ruilen tegen andere goederen. Marx (2010, p. 71) ‘Vanaf dat moment krijgen de individuele soorten arbeid van de producenten in feite een dubbel maatschappelijk karakter.’ Dit opent dan ook nog eens de weg naar het zogenaamde fetisjkarakter van de waar (2010, pp.70-71), waarbij de zuivere nuttige gebruikswaarde verborgen blijft achter de fetisjwaarde, welke op zich weer gedreven wordt door de burgerlijke filosofie en de politieke economie (Ven, v.d. 2010). In dit hele proces wordt de echte waarde van de arbeid verstopt achter zowel het fetisjkarakter van de waar, als achter het produceren louter voor de ruilwaarde. Dit kan ook gezien worden in het licht van de vier soorten vervreemding die Marx in ‘De Gealiëneerde Arbeid’ (Parijse Manuscripten, 1844) benoemt; de arbeider vervreemdt van zijn arbeidsactiviteit, z’n arbeidsproduct, van zichzelf als soortwezen en uiteindelijk van zijn medemens. In het de goederen- en geldsfeer leidt dit alles volgens Marx (2010, p. 672) bovendien tot een accumulatie van kapitaal: ‘Geld en waar zijn niet van meet af aan kapitaal, net zo min als productie- en levensmiddelen. Ze moeten in kapitaal worden veranderd. [ . . . ] De kapitaalsverhouding verondersteld de scheiding tussen arbeiders en het bezit van de voorwaarden ter verwezenlijking van de arbeid. Zodra de kapitalistische productie eenmaal op eigen benen staat, handhaaft ze niet allen deze scheiding, maar reproduceert ze die op een steeds groter schaal.’
Als Marx’ bezwaren worden bezien in het licht van de in de vorige paragraaf geïdentificeerde en beschreven kenmerken van de kleinschaligheidsevolutie, dan zullen met name de kenmerken persoonsgebonden, betrokkenheid en zingeving in staat zijn om oplossing te creëren voor de vier soorten vervreemding die Marx onderscheidt. De ZZP-er produceert persoonlijk, vanuit betrokkenheid en zingeving, datgene waarmee hij in een behoefte wil voorzien. Hierdoor zal de vervreemding ten opzichte van zijn arbeid, noch ten opzichte van het product optreden. De ZZP-er heeft immers volledige controle over zijn individuele productieproces, en het is niet zo dat hij slechts zijn arbeidskracht aanbiedt op de markt. De ZZP-er produceert niet primair als ruilwaarde, maar juist vanuit de gebruikswaarde ten opzichte van een reële behoefte van zijn persoonlijke klant die gelijk te stellen valt met zichzelf, bovendien verwerft de ZZP-er zelf de door hem gecreëerde meerwaarde, hij is als het ware zijn eigen kapitalist geworden. Door deze wederzijdse betrokkenheid zal hij ook niet vervreemden van zichzelf of zijn medemens, omdat de sociale relatie de kern is geworden van de mogelijkheid om in wederzijdse behoeften te voorzien. De beperktere omvang van activiteiten kan een oplossing bieden voor de door Marx als problematisch ervaren scheiding tussen de arbeider en het bezit van de voorwaarden ter verwezenlijking. De wederzijdse onafhankelijkheid die partijen in de kleinschaligheidsevolutie, in hun rollen van toeleverancier en klant ontwikkelen, maakt dat weliswaar de scheiding tot op zekere hoogte blijft bestaan, maar dat de voorwaarden ter verwezenlijking, slechts voorwaarden kunnen zijn in zoverre er ook passende arbeid voor beschikbaar zal zijn. En juist omdat die arbeid vanuit zelfstandigheid en autonomie, op grond van betrokkenheid en zingeving ter beschikking komt, wordt de wederzijdse onafhankelijkheid mogelijk. Dit zou op zich uitstekend kunnen passen bij Marx’ visie dat arbeid het eigenlijke, en als zodanig in potentie vrije zelf van de mens realiseert. Bovendien komt de kleinschaligheidsevolutie tegemoet aan het door Marx eveneens als problematisch ervaren fetisjkarakter van de waar. Partijen in dit proces zullen zich steeds meer richten op de daadwerkelijke zinvolle gebruikswaarde van de waar. Zingeving, nuttigheid in termen van zowel productie als consumptie zullen in de kleinschaligheidsevolutie steeds meer op elkaar aansluiten. De ZZP-er die persoonlijk betrokken is, zal niet snel geneigd zijn datgene te produceren waarvan hij niet kan inzien dat dit in een daadwerkelijke behoefte voorziet. Dit maakt het overigens ook mogelijk dat het fetisjkarakter van de waar ten dele blijft bestaan. Daar waar een consument vanuit een persoonlijke behoefte , niet primair beïnvloed door burgerlijke filosofie en politieke economie, daadwerkelijke behoeftebevrediging ontleent aan fetisjen , moet het mogelijk zijn voor producenten om in die specifieke behoeftebevrediging te voorzien, zonder daarmee de gebruikswaarde van de waar te ontstijgen. Als laatste wordt hier nog gewezen op de mogelijkheid die microkredieten bieden om de bezwaren tegen kapitaalsaccumulatie weg te nemen. Doordat de kapitalisatie kleinschalig, en gebonden aan de persoonlijke arbeidscapaciteit blijft, zal er geen vervreemdende grootschalige accumulatie van kapitaal, en louter op ruil gerichte productie optreden. Doordat de organisatie van de economie veel meer een het karakter van een netwerk met betekenisvolle knooppunten krijgt, treed er zelfs bij de verschaffers van het kapitaal (banken) geen accumulatie meer op, juist omdat ook de kapitaalverschaffer slechts een nuttige intermediaire rol in het netwerk vervult, die evenzeer (on)afhankelijk is van de andere knooppunten, als dat die knooppunten (on)afhankelijk zijn van de verschaffers. Deze structuur maakt het mogelijk om binnen de spelregels van het kapitalisme (vrije marktwerking, waardecreatie door in behoeften te voorzien) de door Marx beoogde socialisering van de productiemiddelen te realiseren. Samengevat kan gesteld worden dat de essentiële problemen die Marx in de kapitalistische vrije markt economie ziet, opgelost kunnen worden door kleinschaligheidsevolutie. De volgende stap is nu om de kern van Critchley’s gedachtegoed te toetsen aan de kenmerken van de kleinschaligheidsevolutie.
Critchley baseert zich (onder andere) op Levinas’ gedachtegoed ten aanzien van de ethiek van het gelaat, waarin de verantwoordelijkheid voor de ander (op grond van zijn gelaat) vooraf gaat aan onze vrijheid. Deze verantwoordelijkheid voor de ander gaat vooraf aan de verantwoordelijkheid van de ander voor jou, en is daarmee oneindig geworden. De ander stelt jou zelf ter discussie, het gelaat van de ander vraagt om erkenning. Hiermee levert Critchley kritiek op het heersende denken rondom het zichzelf besturende subject dat in autonomie en vrijheid kan denken, dat binnen het kapitalistische vrije marktdenken een centrale rol speelt. Binnen de kleinschaligheidsevolutie hoeft de verantwoordelijkheid voor de ander geen problemen op te leveren, om dat die door het wederzijdse persoonlijke en zingevingkarakter van de actoren gewaarborgd wordt. Ik voorzie vanuit mijn persoonlijke zingeving in jouw behoeften, daarmee creëer ik waarde, en die vormt de basis van een ruil op basis van nuttigheid, gebruikswaarde.
Bovendien kan Critchley’s zoektocht naar politieke subjectiviteit beantwoord worden, door diezelfde beperkte omvang en de persoonlijke betrokkenheid die bij Marx al ter sprake kwam ten aanzien het tegengaan van de accumulatie van kapitaal. Het netwerk met zinvolle knooppunten gaat de rol vervullen van het door Critchley gezochte politieke subject. Juist omdat binnen als gevolg van de kleinschaligheidsevolutie wederzijdse (on)afhankelijkheid binnen de sociaal economische sfeer tussen actoren op basis van zingeving gerealiseerd wordt, zou de behoefte aan het eigen moment van de politieke sfeer, dat Critchley zou belangrijk acht (2007, pp. 103-105), wel eens volledig samen kunnen vallen met zingeving vanuit de sociaaleconomische sfeer. Die laatste richt zich binnen de kleinschaligheidsevolutie voornamelijk op zinvolle vervulling van behoeften en bestaat uiteindelijk niet meer uit door winstmaximalisatie gedreven sociale relaties. Hierdoor is het niet langer nodig om groepen van een eigen naam te voorzien, zodat ze vervolgens kunnen inzien dat hun maatschappelijk politieke belangen geschaad worden, en daar tegen in actie komen. Dit impliceert dat de kleinschaligheidsevolutie ook een tegenkracht kan vormen voor de ontwrichtende kracht van het kapitalisme; de kleinschaligheidsevolutie kent een eigen hegemoniaal moment, in een door technologie ondersteunde wereld van wederzijds (on)afhankelijke netwerk knooppunten, die voorafgaande verantwoordelijkheid voor elkaar dragen, zonder zich primair te richten op, dan wel te laten sturen door winstmaximalisatie en eigenbelang. Bovendien creëert het zinvolle netwerk zijn eigen geheugen, zijn contingenties en historiciteit, sterker nog, de kleinschaligheidsevolutie genereert zelf een nieuwe leefwijze die historisch is ontstaan, en zal ook zo van binnenuit een tegenkracht bieden voor de ontwrichtende kracht van het kapitalisme.
Zowel bij Critchley, als bij Marx is ongebreideld eigenbelang gekoppeld aan winstmaximalisatie problematisch. In dat licht zal hier stil gestaan worden bij de chrematistiek: een vorm van handel louter gericht op winst, geldgewin. Chrematistiek leidt ertoe dat alles in een samenleving zal gaan draaien om behoeftebevrediging, die Aristoteles’ goede leven overwoekert, doordat de behoeften binnen chrematistiek nooit bevredigd kunnen worden, men wil altijd meer bevrediging, er is geen beperking meer, en zal uiteindelijk de economie niet meer in dienst staan van het goede leven, maar een doel op zichzelf gaan vormen. Terwijl volgens Aristoteles de natuurlijke behoeftebevrediging de maat in zichzelf heeft (het juiste midden) waardoor geen overconsumptie zal plaats vinden. De kenmerken van de kleinschaligheidsevolutie lijken zeker op grond van de analyse tot nog toe, het meest aan te sluiten Aristoteles’ definitie van economie.
Vooralsnog lijkt de kleinschaligheidsevolutie de door de tot dusver besproken denkers geproblematiseerde punten te kunnen oplossen, waardoor het gordijn opgehaald kan worden voor de volgende criticaster om het podium te betreden: John Gray. In Zwarte Mis (2007, pp. 123-134) behandelt hij de ‘Opkomst en ondergang van het Neoliberalisme’. Twee punten uit deze tekst zijn voor het hier gevoerde betoog met name interessant. Om te beginnen stelt Gray dat het een op sciëntisme en religie gebaseerde dogmatische benadering die impliceert dat de ontwikkelingsgeschiedenis van het (economische) systeem een einddoel zou kennen, te weten, het Neoliberalisme, wat er toe leidt dat ‘In een mondiale vrije markt zullen oorlog en tirannie als sneeuw voor de zon wegsmelten. De mensheid zal tot ongeëvenaarde hoogten stijgen.’. Gray laat echter zien dat voor wie Spencer’s ‘survival of the fittest’ op de correcte (sociaal-) Darwinistische wijze toepast, er nooit een einddoel kan zijn, zelfs niet als dit wetenschappelijk wordt onderbouwd (2007, pp. 128 & 133). Gray stelt dan ook (2007, p. 134): ‘Geen van deze systemen staat voor altijd vast. Ze werken allemaal op elkaar in en veranderen voortdurend.’. Het is precies dit ‘mechanisme’ dat de kleinschaligheidsevolutie mogelijk maakt, waarbij overigens de kanttekening gemaakt moet worden dat Gray veronderstelt dat er geen convergentie in systemen zal optreden. Dit zou kunnen betekenen dat de kleinschaligheidsevolutie inderdaad, zoals in de inleiding gesteld, als loot aan de systeemboom zal beginnen, en naast vele andere systeemtakken zal kunnen blijven bestaan. Of er een, en zo ja welke loot uiteindelijk ‘the fittest’ zal blijken te zijn, is daarbij voor de onderhavige analyse van ondergeschikt belang. Feitelijk haakt Gray hier aan bij wat Dennett (1995) als ‘universeel zuur’ betitelt; evolutie is een substraatonafhankelijk algoritme dat doelloos en geestloos overal uitwerking vindt. Het tweede punt in Gray’s betoog dat hier aandacht verdient is dat van de irrationaliteit van marktprocessen (2007, p. 131). Hij doelt hiermee op het niet bestaan van een zelfregulerende (vrije) markt. De vrije markt zal altijd worden geconfronteerd met moeilijk te verklaren conjunctuurcycli. Gray’s ‘bewijs’ voor irrationaliteit is echter net zo min onderbouwd als het geloof in zelfregulering van de neoliberalen. Waarom zou het niet gewoon zo zijn dat het systeem zo complex is dat we de rationaliteit ervan (nog) niet doorzien? Dat sluit aan bij een punt waar Gray het eens is met Hayek, namelijk dat een economie veel te complex is om door centrale planners bestuurd te worden. Als dat zo is, waarom zouden we dan wel conjunctuur moeten kunnen verklaren? Het (politiek-economische) systeem is te complex om als geheel te kunnen worden doorzien. Wellicht dat ook dit probleem door de kleinschaligheidsevolutie ondervangen kan worden. Dit kan door gebruik te maken van wat Dawkins (2010, pp. 193-231) besturing op basis van ‘lokale eenheden die aan lokale regels gehoorzamen’ noemt, en die er voor kan zorgen dat de complexiteit van een systeem zodanig gereduceerd wordt dat ze geen belemmering meer vormt ten aanzien van een op rationaliteit gebaseerde aanpak. Waarmee de kleinschaligheidsevolutie ook de toets van Gray’s kritiek op het neoliberalisme lijkt te kunnen doorstaan, waardoor de laatste in de rij van opgestelde criticasters, Peter Sloterdijk, zijn thymotische pijlen mag richten op de kleinschaligheidsevolutie.
Doordat de kleinschaligheidsevolutie betrokkenheid, en zingeving als gemeenschappelijke kenmerken in zich draagt, en een persoonsgebonden duurzame waardecreatie nastreeft, is het mogelijk om te komen tot vervulling van de verlangens naar erkenning en zelfrespect. Sterker nog, dit is precies waarop de relaties tussen de knooppunten binnen de eerder aangehaalde netwerken op gebaseerd zijn. Deze erkenning en zelfrespect, maar ook trots, zelfs na-ijver kunnen prima vervuld worden door ZZP-ers die een waarlijk meesterschap nastreven in het vervullen van de Aristoteliaanse natuurlijke behoeften van hun klanten. Dit denken draagt in essentie een overeenkomst in zich met de economie van de gift die Sloterdijk, geïnspireerd door Bataille suggereert. Daarnaast lijkt het persoonlijke, kleinschalige (netwerk) karakter van de microfinanciering helemaal tegemoet te komen aan de tekortkomingen van het volgens Sloterdijk problematische karakter van het op krediet gebaseerde groeisysteem van het kapitalisme. Juist de beperkte omvang van het microkrediet maakt tezamen met inperking van overproductie- en consumptie, de ongebreidelde groei veel onwaarschijnlijker.
De protagonisten, welke voordelen zouden behouden moeten worden?
Vanuit dezelfde perspectieven als in de vorige paragraaf zal nu bezien worden in hoeverre de voordelen die achtereenvolgens Mandeville, Smith, Hayek en Berlin zien in het kapitalistische vrije marktsysteem binnen de kleinschaligheidsevolutie behouden kunnen worden. Bij Mandeville wordt het utilitarisch perspectief gediend doordat iedereen handelt uit eigen belang en in principe na-ijverig is, waardoor de welvaart gemaximaliseerd wordt en een maximale bijdrage geleverd wordt aan individuele negatieve vrijheid. Smith nuanceert dit denken door de introductie van de arbeidswaardeleer, waardoor zicht ontstaat op arbeidsdeling, specialisatie wat allemaal mogelijk wordt door vrije ruil(handel), en waardoor de welvaart vergroot kan worden. Bij Hayek komt dan vanuit het welhaast utopische neoliberale marktdenken de negatieve vrijheid weer aan de orde. Hayek is feitelijk tegen elke vorm van overheidsbemoeienis met de markt, in essentie omdat de overheid nooit over voldoende informatie kan beschikken om op een goede manier in te kunnen grijpen. Als laatste komen dan Berlin’s vrijheidsbegrippen en waardepluralisme aan de orde.
De meest klassieke rechtvaardigingsgrond voor het kapitalisme wordt aangetroffen in Mandeville’s fabel van de bijen, waarin aangetoond dat de totale welvaart gemaximaliseerd wordt als iedereen slechts eigenbelang nastreeft en na-ijverig is. Op die manier wordt in een samenleving de bedrijvigheid zo veel mogelijk gestimuleerd, en dat leidt uiteindelijk tot maximalisatie van de welvaart. Smith (1723-1790) problematiseert vervolgens die prominente rol van louter het eigenbelang, en gaat er van uit dat de mens naast eigenbelang ook welwillend kan staan tegenover zijn medemensen en bereid is hulp te bieden, overigens wel vanuit een calculerend eigenbelang (1723-1790, p. 26). Smith introduceert de fundamentele neiging van de mens tot ruilen, waarbij eigenbelang ook weer centraal staat. Gecombineerd met arbeidsdeling en specialisatie maakt dit handel mogelijk, en dat leidt weer tot een grotere welvaart. Als iedereen zich namelijk richt op die (deel)taak waarin hij of zij (relatief gezien) het beste is, worden we steeds beter in die taak waar we al goed in zijn, onze aandacht blijft beter bewaard, en het wordt mogelijk die taak te mechaniseren, waardoor de capaciteit nog verder vergroot wordt. Overigens speelt dit zelfde specialisatiemechanisme ook op regionaal, of landniveau, zodat ook op die niveaus handel mogelijk wordt. De gemeenschappelijke kenmerken van de kleinschaligheidsevolutie passen prima binnen dit gedachtegoed, met dien verstande dat de arbeidsdeling en specialisatie zich in onze tijd in een veel fijnmaziger netwerk af kunnen gaan spelen, dankzij moderne techniek, waarbij bijvoorbeeld het Internet een belangrijke instrumentele rol speelt. Op die manier kunnen de geografische belemmeringen die er traditioneel waren veel makkelijker worden overwonnen. Daarenboven wordt het, ook door moderne productietechnologie mogelijk om steeds efficiënter in de behoefte van zelfs maar een enkele klant te voorzien. Het reeds in de vorige paragraaf beschreven netwerk dat ontstaat bij de kleinschaligheidsevolutie, is uitstekend in staat om de klassieke welvaartsargumenten voor het kapitalisme te dienen.
Hayek (1960) werkt het gedachtegoed van Smith dan feitelijk verder uit en wordt daardoor gezien als grondlegger van het neoliberale marktdenken. En alhoewel zijn benadering door sommigen als utopisch wordt betiteld (Achterhuis, 2010; Gray, 2007 & 2009), zullen een paar elementen uit zijn gedachtegoed hier besproken worden, concreet: Hayek’s negatieve vrijheidsbegrip en zijn visie op de rol van de overheid. Volgens Hayek dienen overheidstaken beperkt te blijven tot die diensten/producten die een niet individualiseerbaar nut creëren, de zogenaamde collectieve goederen , het garanderen van een betrouwbaar en efficiënt monetair systeem, en in bestuurlijke termen zorgen voor wetgeving die redelijke arbeidsomstandigheden waarborgt. De overheid dient zich echter te weerhouden van welke vorm van bemoeienis met het economisch systeem dan ook, vanuit de gedachte dat het economisch systeem zo complex is dat geen enkele (verzameling) overheidsinstantie(s), lees: centrale intelligentie, ooit in staat moet worden geacht om tijdig over voldoende informatie te kunnen beschikken om alle behoeften gepland op elkaar af te stemmen. Het heeft er veel van weg dat dit een soort ideaaltypische wereld voor de kleinschaligheidsevolutie zou creëren. Als de overheid voor de genoemde basistaken zorgt, en zich van verder ingrijpen onthoudt, zullen de ZZP-ers, eventueel met gebruikmaking van microkredieten, zich in een voor hen perfect milieu bevinden. Zij bepalen zelf op lokaal niveau voor wie ze in welke behoeften zullen gaan voorzien, en de klanten bepalen zelf in welke behoeften ze door wie in welke mate voorzien willen worden. Als er dan ook nog sprake is van ‘the rule of law’ (rechtsstaat, rechtszekerheid) die Hayek essentieel acht, is er voor de actoren binnen zo’n systeem sprake van dat iedereen niet alleen gelijk is voor de wet, maar bovendien exact weet wat van de wet verwacht kan worden, dit maakt ondernemen voor de ZZP-ers makkelijker en minder risicovol. De actoren binnen zo’n systeem moeten volgens Hayek (ondersteund door de ‘rule of law’) kunnen rekenen op negatieve vrijheid: onafhankelijkheid van de arbitraire wil van een ander, dit geldt specifiek voor sociale relaties, iets wat ook prima binnen het netwerk van de kleinschaligheidsevolutie zijn plaats kan vinden, bijvoorbeeld door de zelfstandigheid en autonomie van de ZZP-ers en/of gebruikers van microkredieten.
Als laatste komt dan Isaiah Berlin aan bod, het relevante deel van zijn gedachtegoed wordt heel kernachtig weergegeven door het volgende citaat (2010, pp. 81-82): ‘ [Waarden]Pluralisme is in mijn ogen een waarachtiger en menselijker ideaal dan de doelen va het die de grote geordende, autoritaire structuren als de ideale basis beschouwen voor het meester-over-zichzelf-zijn van de klassen, mensen of de mensheid als geheel. Het is waarachtiger omdat het op zijn minst erkent dat er vele menselijke doelen zijn, dat ze niet allemaal verenigbaar zijn, en dat ze continue met elkaar rivaliseren. [ . . . ] doet in mijn ogen geen recht aan onze kennis dat mensen vrij handelende personen zijn. Ook hieraan kan door de kleinschaligheidsevolutie prima voldaan worden, doordat subjecten/actoren vanuit zelfstandigheid, autonomie transacties met elkaar aangaan gebaseerd op bevrediging van hun natuurlijke behoeften. Als dan in navolging van Hayek die transacties ook nog eens gezien worden als vorm van kennisoverdracht, c.q. informatie uitwisseling ontstaat inderdaad een systeem dat op basis van ‘lokale eenheden die aan lokale regels gehoorzamen’ zichzelf in stand houdt.
Afsluitende beschouwingen
In de voorgaande paragrafen is eerst vastgesteld dat de bezwaren van de bekendste criticasters van de kapitalistische vrije markteconomie overwonnen kunnen worden door de kleinschaligheidsevolutie zoals die hier uiteengezet is. De kracht van de kleinschaligheidsevolutie is dat zij enerzijds een alternatief voor de huidige vorm van het kapitalisme lijkt te bieden, zonder dat doorvoor het kapitalisme, dat toch ook een aantal voordelen blijkt te kennen, volledig ter zijde geschoven moet worden. Dit zou waarschijnlijk een schier onmogelijke opgave zijn, immers na het ineenstorten van de communistische Sovjet-Unie (b)lijkt het kapitalisme het enig levensvatbare economische systeem. In navolging van Critchley die stelt (2007, p. 98) 'If someone found a way of overcoming capitalism, then some corporation would doubtless buy the copyright and the distribution rights', lijkt een betere weg om juist gebruik te maken van die woekerende kracht van het kapitalisme, en dat is precies wat de kleinschaligheidsevolutie doet.
In hoeverre de kleinschaligheidsevolutie daadwerkelijk bijdraagt aan het evolutionair verduurzamen van het kapitalistisch systeem door het wezenlijk te veranderen? Het lijkt buitengewoon aannemelijk dat door de verpersoonlijking die het gevolg is van de kleinschaligheidsevolutie in combinatie met de natuurlijke behoefte die de primaire drijfveer wordt, dat ook de ecologische (over)belasting die het welhaast onvermijdelijk het gevolg is van de huidige vorm van de kapitalistische vrije markteconomie teruggedrongen kan worden. Dat weer in combinatie met de idee dat de voordelen van de kapitalistische vrije markteconomie behouden kunnen worden, terwijl er tegemoetgekomen wordt aan de grootste bezwaren, lijkt het vermoeden dat er vanuit (sociaal-) Darwinistisch perspectief een volgende (overigens per definitie niet finale) maatschappijvorm zich definitief ontwikkelt: de kleinschaligheidsevolutie, te bevestigen. De welhaast dialectische tegenstelling die bestaat tussen de voor- en tegenstanders van het kapitalistische systeem lijkt haar synthese te kunnen vinden in de kleinschaligheidsevolutie.
Alles overziend, kan de conclusie getrokken worden dat de geïndividualiseerde vorm van het kapitalisme die ontstaat vanuit de kleinschaligheidsevolutie een definitieve kandidaat is voor de uiteindelijke opvolging van de huidige vorm van het anonieme massakapitalisme dat langzamerhand ten onder lijkt te gaan aan wat Sloterdijk (2007) benoemt als de ineenstortingstendens die inherent is aan de eeuwige vlucht voorwaarts van het kapitalistische systeem. De kleinschaligheidsevolutie impliceert een beweging weg van de overproductie en bijbehorende overconsumptie ten gevolge van anoniem massakapitalisme en weer terug naar de aansluiting van productie en consumptie bij de natuurlijke behoeften zoals Aristoteles dat al zag als kern van de economie. Dit blijkt te kunnen door de economische subjecten weer van een gezicht te voorzien door individueel microkapitalisme . . .

1 opmerking:

Arjen zei

Leen, mooi en helder artikel. Als ZZP-er ben ook wel trots op de uitkomst!

Het woord ondernemen staat voor mij als ZZP-er centraal, dit koppel je aan ZIN-geving (wat is het doel van datgene dat je doet of wil doen). Toch is ondernemen ook een vorm van visie uiten en in jouw visie geloven. Dit geld ook microkrediet! Hiervoor is ook een ondernemersgeest nodig, verstrekt microkrediet is niet bedoelt om in de tuin te begraven!

Groet,

Arjen van Veen